Bespreking van "Crisis in mannelijkheid" van Leanne Payne

Driebergen: Navigatorboeken, cop. 1998

 

VOORWOORD

 Leanne Payne geeft in "Crisis in mannelijkheid" blijk van veel inzicht in problematiek rond de mannelijke (en vrouwelijke) identiteit. Haar boek spreekt tal van christenen aan, omdat ze van Gods Woord lijkt uit te gaan. Grondig onderzoek toont echter aan dat haar visie op herstel van de mannelijke en vrouwelijke identiteit zijn uitgangspunt vindt in de gnostiek en gebaseerd is op een androgyn mens- en Godsbeeld. In haar psychologie is ze beïnvloed door Jung, die een aanhanger was van de gnostiek.

De gnostiek is een esoterische leer van zelfverlossing, waarin het gaat om zelfkennis als kennis van God. In dit geval gaat het om Joodse gnostiek, ook wel christelijke gnostiek genoemd,

waarvan de wortels liggen in het heidendom. De Joods/christelijke gnostiek speelt een belangrijke rol bij het tot stand komen van een syncretische religie, waarbij de zielszorg vaak een invalspoort is. Ze is moeilijker te onderscheiden van Gods Woord dan puur heidense vormen van gnostiek, omdat veel bijbelse begrippen gebruikt worden, waaraan een gnostische invulling gegeven wordt. Hierdoor kan men hetzelfde zeggen, maar iets totaal anders bedoelen.

In "Crisis in mannelijkheid" zien we meerdere gnostische dwalingen samenvallen die vandaag de dag de Gemeente van Christus binnensluipen of bedreigen. De vroeg-christelijke Kerk had een hevige strijd te voeren tegen de gnostiek. Ze is in wezen anti-christelijk. Dat de gnostiek in deze postchristelijke tijd opnieuw de kop opsteekt is dus niet zo verwonderlijk. Sinds de ontdekking in 1945 van de gnostische evangeliën bij Nag Hammadi is er een wereldwijde, toenemende belangstelling en sympathie voor ontstaan voor de Joodse gnostiek, met name onder theologen.

Het heeft me bij dit onderzoek bijzonder getroffen in gnostische literatuur zoveel aan te treffen wat overeenkomt met de postmoderne schriftkritiek, die ook aan evangelischen en reformatorischen niet voorbijgaat. Dit laatste is waarschijnlijk één van de redenen waarom nogal wat christenen moeite hebben met de stelling dat Leanne Payne een dwaalleer brengt. Argumenten die tegen deze stelling worden aangedragen zijn o.a.:

a. Alle waarheid is Gods waarheid, ook waarheden in andere religies.

b. Leanne Payne leert duidelijk de complementariteit en de

polariteit van de seksen, dus gaat ze niet uit van een androgyn mens- en Godsbeeld.

c. Dit kan ze niet zo bedoelen (zaken uit deel 1), ze neemt dingen van anderen over zonder zich bewust te zijn van het verkeerde ervan.

d. Door haar praktijk van innerlijke genezing worden mensen

genezen.

Hiertegenover kan gesteld worden dat geen van deze argumenten

steekhoudend is en wel om de volgende redenen:

a. Het gaat in "Crisis in mannelijkheid" om een gevaarlijke

vermenging van heidense denkbeelden (onwaarheden) en chris- telijke fundamentele geloofswaarheden.

b. De complementariteit en de polariteit van de seksen wordt door Leanne Payne ingevuld vanuit een androgyn mens- en en Godsbeeld. Er is een nauwe samenhang tussen de gnosti- sche visie op de complementariteit en de polariteit van de seksen en de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens.

c. Ze neemt niet onbewust een paar onschriftuurlijke ideeën van anderen over. Haar hele visie ten aanzien van genezing en herstel van de mannelijke en vrouwelijke identiteit is op deze onschriftuurlijke denkbeelden gebaseerd. Wel is het mogelijk dat Leanne Payne oprecht meent dat het allemaal

in overeenstemming is met Gods Woord. Dit maakt haar ech- ter niet minder tot een dwaallerares.

d. De resultaten van haar praktijk van innerlijke genezing zijn geen criterium voor toetsing of iets vals of echt is, dat is alleen Gods Woord.

In haar andere boeken leert Leanne Payne hetzelfde, maar is ze voorzichtiger vanwege eerdere kritiek op "Crisis in mannelijkheid". Hierdoor is het valse nog moeilijker te onderscheiden van het echte. In deze bespreking of analyse van haar leer en werk is gepoogd helderheid te brengen in een complexe materie, in de hoop dat het, ook meer in het algemeen, mag bijdragen tot meer onderscheiding der geesten op dit terrein.

"Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zij zullen tekenen en wonderen doen om, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen te verleiden" (Mark.13:22).

Voor dit onderzoek werd onder andere gebruik gemaakt van:

a. Gods Woord

b. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels

c. "Een ander testament" van J. Slavenburg

d. "De verloren erfenis" van J. Slavenburg

e. "Gnosis" van J. Slavenburg

f. "Hekserij" van Vivianne Crowley

g. "De gnostisch-occulte vloedgolf" van drs. S. van Wersch

J. Slavenburg is één van de bekendste toonaangevende deskundigen in Nederland op het terrein van de gnostiek. Hij is zelf gnosticus en draagt die boodschap ook uit. Elaine Pagels staat er iets neutraler tegenover. Bij haar gaat het meer om de vraag wat de gnostische evangeliën ons te zeggen hebben, vooral in een tijd van sociale crisis in de rolverdeling van de seksen. Ze vindt dat de Nag Hammadi-bronnen ons uitdagen tot een nieuwe interpretatie van de geschiedenis.

Drs. S. van Wersch behandelt in "De gnostisch-occulte vloedgolf" de historische achtergrond van de Joods/christelijke gnostiek en de ontwikkeling van het gnostieke denken binnen het huidige postmoderne klimaat. De titel van zijn boek

geeft zijn standpunt ertegenover weer.

Vivianne Crowley beschrijft de hekserij van binnenuit. De reden dat bij het onderzoek ook hiervan gebruik werd gemaakt zijn de aangehaalde gedichten in "Crisis in mannelijkheid", waarin het gaat om Wicca- en/of Keltische symboliek. De Wicca-godsdienst en Keltische godsdienst (broer en zus van elkaar) bevatten veel gnostische elementen en gaan ook uit van een androgyn mens- en Godsbeeld. De context waarin deze gedichten geplaatst zijn geeft de raakvlakken ermee weer.

In de bespreking is vrij veel geciteerd uit bovengenoemde gnostische literatuur, uiteraard voor zover het betrekking heeft op het onderwerp. Hierdoor is het ook tamelijk goed te volgen voor degenen, die geen of weinig tijd hebben om alles na te gaan.

In deel 1 worden specifieke gnostische en heidense ideeën in "Crisis in mannelijkheid" besproken. In deel 2 gaat het meer om de manier waarop Leanne Payne deze gnostische/heidense denkbeelden vermengt met christelijke fundamentele geloofswaarheden. Deel 3 is gewijd aan haar gnostische visie op de bevrijding en genezing van de christenvrouw. In deel 4 wordt aandacht besteed aan haar praktijk van innerlijke genezing en de manier waarop die nauw aansluit bij het heidense en gnostieke denken.

De methode die gevolgd wordt is misschien wat ongebruikelijk. In deel 1 en 2 wordt na het aangeven van bepaalde gnostische/heidense ideeën of verkeerde leerstellingen in "Crisis in mannelijkheid" meestal direkt verwezen naar de overeenkomsten in gnostische literatuur en/of de wortels van hetgeen Leanne Payne leert. Vervolgens wordt het getoetst aan Gods Woord. Soms ga ik daar dieper opin, maar geregeld volsta ik ook met alleen tekstverwijzingen door te geven en het aan de lezer zelf over te laten om zijn/haar conclusies eruit trekken. Deel 3 en 4 leenden zich weer minder voor deze methode.

Voor andere verwijzingen in de bespreking, zie literatuurlijst achterin. Voor het gemak van de lezer is ook een verklarende woordenlijst toegevoegd.

Tenslotte zou ik er nog op willen wijzen dat het heel moeilijk kan zijn om zich los te maken van hetgeen Leanne Payne leert, vooral voor mensen voor wie de boeken van Leanne Payne een stuk herkenning boden ten aanzien van psychische problematiek en/of voor mensen, die te maken kregen met haar praktijk van innerlijke genezing en daardoor geholpen zijn.

Ik hoop en bid, dat dit niemand ervan zal weerhouden om kennis te nemen van deze bespreking en dat Gods Woord het laatste woord mag hebben. Er zijn gelukkig andere manieren om innerlijke genezing te vinden, die meer in overeenstemming zijn met Gods Woord. Waar we aan vast mogen blijven houden is dat de Here Jezus de gebrokenen van hart wil helen. Dat is ongetwijfeld ook de oprechte bedoeling van Leanne Payne, maar om welke Jezus gaat het in "Crisis in mannelijkheid" ? Daar gaat het over in deze bespreking.

  

INHOUDSOPGAVE

 

Deel 1. Gnostische en heidense denkbeelden in "Crisis in mannelijkheid"

1.1. Gnostische uitleg van Gen.1:26-27

1.2. Een gnostisch visioen van God als Moeder

1.3. De bevestiging van het visioen

1.4. Gender volgens C.S. Lewis en Jeffrey Satinover

1.5. Appendix: "Het echte mannelijke en het echte vrouwelij- ke, is dat hetzelfde als Jungs anima en animus?"

1.6. Vader Hemel en Moeder Aarde; het mannelijk denken/vorm

en het vrouwelijk denken/materie

1.7. Het vrouwelijke intuïtieve denken = is de manier van kennen van het hart

1.8. Het androgyne mens- en Godsbeeld en de positie van de christenvrouw

1.9. Gedicht van William Blake met Wicca- of Keltische symboliek

1.10. Gedichten van T.S. Eliot, idem

1.11. De cirkels met pijlen, strepen en kruisjes op de omslag van "Crisis in mannelijkheid", wat hebben zij te bete- kenen?

 

Deel 2. Het syncretiseren van heidense denkbeelden en christe- lijke fundamentele geloofswaarheden in "Crisis in mannelijkheid".

2.1. Het hogere ik in vereniging met God

2.2. Het hogere ik in relatie tot mannelijkheid en de wil, vrouwelijkheid en de intuïtie

2.2.1. Een gnostische visie op de zondeval

2.2.2. Een gnostische visie op de vrije wil

2.2.3. Het wezen van mannelijkheid en het wezen van vrouwelijkheid

2.2.4. Sekse, wetenschap en werkelijkheid

2.3. Het hogere ik en de opstanding van de nieuwe mens

2.4. Het hogere ik en de bevrijding van de wet

Deel 3. Het hogere ik en de vrijheid van de christenvrouw in "Crisis in mannelijkheid", hdst.6.

3.1. De onvolwassen geestelijke en psychologische positie van de vrouw

3.2. Gedeeld leiderschap op grond van de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw

3.3. Gedeeld leiderschap en de complementariteit en polari- teit van de seksen

3.4. "Polariteit in eenheid" als uitdrukking voor volheid van zijn

3.5. Conclusies

 

Deel 4. De praktijk van innerlijke genezing n.a.v. hdst.2 in "Crisis in mannelijkheid"

Deel 4 is nog niet af en volgt t.z.t., idem wat in- houdsopgave betreft.

 

Nawoord

 

 

Deel 1. Gnostische en heidense denkbeelden in "Crisis in mannelijkheid"

 

1.1. Gnostische uitleg van Gen.1:26-27 in "Crisis in manne-

lijkheid", blz.16/17, 94/95 en 101/102, blz.107.

Op blz.101/102 wordt Gen.1:26-27 de meest beroemde weergave genoemd van het idee dat de mens in zijn oorsprong en uiteindelijke bestemming androgyn is en wordt de bijbelse leer aangaande man en vrouw op één lijn gesteld met die van het Taoïsme, het Hindoeïsme, de Kabbala en Plato's symposium (zie ook blz.9). Leanne Payne citeert hier Karl Stern, maar ze neemt zijn visie wel over.

Er wordt gesteld, ook op de andere bladzijden, dat God Adam zowel mannelijk als vrouwelijk geschapen heeft naar Zijn beeld, voordat Eva uit het lichaam van Adam werd gemaakt, wat wijst op de androgyne natuur van de Godheid zelf. Androgyn betekent man en vrouw tegelijk zijn. In de visie van Leanne Payne geldt dit dus zowel voor God als voor de mens, die naar Zijn beeld geschapen is.

Vgl."De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, hdst.3 over God de Vader en God de Moeder, blz.42 en 48. Hierin wordt dezelfde uitleg gegeven aan Gen.1:26/27. Adam is mannelijk en vrouwelijk geschapen naar het beeld van God de Vader en God de Moeder.

Vgl. Gen.1:26-28 en Matth.19:4 t/m 7

 

1.2. Een gnostisch visioen van God als Moeder. "Crisis in mannelijkheid", blz.78/79.

Enkele gebedspartners leggen Leanne Payne de handen op en bidden voor haar om aanvullende woorden en beelden, die ze nodig heeft om in hoofdstuk 4 nog duidelijker over het transcendente wezen van gender en seksualiteit te kunnen spreken. Als antwoord hierop ontvangt één van hen een visioen van God als Moeder.

Wat in dit visioen opvalt is:

a. De moeder in God is zwanger en baart.

b. De moeder in God zorgt voor de kudde.

c. De moeder in God ademt op ons, zoals aan het begin van de hele schepping.

d. Opziend naar God als Vader wordt Hij gezien als Moeder.

Vgl. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, blz.43 t/m 49. God de Moeder is de grote scheppende kracht die alle dingen voortgebracht heeft en o.a. de Baarmoeder genoemd wordt. Ook wordt zij de Wijsheid (de Sofia) genoemd, wat volgens gnostici een andere benaming is voor de Geest (zie c). Zie ook blz.47, over het ontvangen van visioenen van het goddelijk wezen, waarin het verschijnt in vrouwelijke gestalte.

Vgl. a. en d. met Jes.66:13, speciaal 13b: Zoals iemand door zijn moeder getroost wordt, alzo zal Ik u troosten, ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden. In de context is het Sion dat baart en Jeruzalem dat als moeder fungeert. Dit komt overeen met Gal.4:26: Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder. Zie ook Hebr.12-22-24.

Vgl. b met Jer.31:6-13. In vers 9 en 10 is God de Vader tevens de Herder van zijn kudde.

Nergens vinden wij in Gods Woord dat God zelf zwanger is en baart, hoogstens wordt er een vergelijking getrokken met een vrouw die in barensnood is (Jes.42:14). Uiteraard zijn ook de andere z.g. moederlijke beelden van God vergelijkingen. Hieruit kunnen we m.i. opmaken dat de liefde van God voor Zijn kinderen even groot is als de liefde van een moeder voor haar kind of zuigeling. Het is opmerkelijk, dat het ook in Jes.49 (zie vs.14-15) over Sion gaat en in Lukas 13:34 over Jeruzalem.

Verder wordt er over God altijd in mannelijke termen gesproken. Vanuit de grondtekst is het altijd Hij. Hij openbaart zich in zijn Woord (o.a.) als een liefdevolle Vader, die bewogenheid, ontferming, zorgzaamheid e.d. tentoonspreidt.

 

1.3. De bevestiging van het visioen in "Crisis in mannelijkheid, blz.79.

Bovenstaand visioen wordt niet getoetst aan Gods Woord. "Toch was dit visioen zeker van God" schrijft Leanne Payne. Een eerder door haarzelf verkregen beeld, maar dan van de Here Jezus, wordt vervolgens aangehaald ter bevestiging hiervan.

Opziend naar Jezus zag Leanne Payne met de ogen van het hart Christus' sterke mannelijke borst en schouders: Ontbloot, gebruind, vol fysieke menselijke kracht, precies zoals het moet zijn geweest toen Hij peinsde over Jeruzalem (Matth.23:37). Leunend tegen zijn borst werd ze gesterkt en vernieuwd als door een moeder.

Ook dit beeld is erg onschriftuurlijk. Het geeft meer een beeld van de Here Jezus als een zeer aantrekkelijke man, terwijl we toch van Hem lezen in Jesaja 53, dat Hij geen gestalte noch luister had (gedaante noch heerlijkheid, St.Vert.) dat we hem zouden begeerd hebben. Zie ook het slot van Jes.52. Nergens vinden we in de bijbel de Here Jezus ontbloot, behalve aan het kruis en daar was hij niet vol fysieke menselijke kracht. De Here Jezus in Zijn overwinningkracht wordt afgebeeld in gewaad en omkleed met een gouden gordel om de borst.

Vgl. Jes.52:13-15 en 53:1-3, Openb.1:13-18, Jes.63:1-3, Openb.

12:5 en 13 en Joh.21:7 (Petrus trekt zijn opperkleed aan voor de ontmoeting met de Here Jezus).

Zie ook blz.87/88 van "Crisis in mannelijkheid" over het toetsen van leiding, profetie, prediking en onderwijs. Niet Gods Woord geeft de doorslag, maar het resultaat volgens Leanne Payne.

 

 

1.4. Gender volgens C.S. Lewis en Jeffrey Satinover in "Crisis in mannelijkheid", blz.77 en blz.137.

Blz.77 (citaat Lewis): "Gender is een werkelijkheid en een meer fundamentele werkelijkheid dan sekse. Sekse is, in feite, slechts de aanpassing aan het organische leven van een fundamentele polariteit die alle schepselen verdeelt. Vrouwelijke sekse is slechts één van de dingen die vrouwelijk gender bezit; er zijn vele andere dingen en mannelijk en vrouwelijk komen we tegen op een niveau waar man en vrouw gewoon zonder betekenis zouden zijn (...). De man en vrouw van de organische schepselen zijn nogal fletse en wazige afspiegelingen van mannelijk en vrouwelijk. Hun voortplantingsfuncties, hun verschil in vorm en grootte tonen ten dele de echte polariteit, maar verwarren deze ten dele ook, en stellen deze in een verkeerd daglicht".

Dit kan Lewis m.i. alleen zo schrijven als ook hij uitgaat van een androgyn mens- en Godsbeeld. Met de echte polariteit doelt hij waarschijnlijk tevens op het mannelijke en vrouwelijke in de mens, afgeleid van het mannelijke en vrouwelijke in God. Alleen van hieruit gezien kan immers het mannelijke en het vrouwelijke boven de biologische sekse uitstijgen. Zie ook blz.94, citaat Lewis: "Er moet geestelijk gezien een man in iedere vrouw en een vrouw in iedere man zijn".

Leanne Payne citeert Lewis geregeld om haar androgyne standpunt uiteen te zetten of ter bevestiging hiervan. In het vervolg van de bespreking zal dit nog regelmatig aan de orde komen.

Blz.137, appendix: Hier stelt Satinover dat essentiële kenmerken van de schepping, die Gods eigen wezen weerspiegelen de gender bepalen en bestaan voorafgaand aan menselijke mannelijkheid en vrouwelijkheid en niet andersom, zoals we geneigd zijn te geloven. Hij vindt dat zowel C.S. Lewis als Leanne Payne hier aangrijpend over geschreven hebben. Ook Satinover gaat dus uit van een androgyn mens- en Godsbeeld. In wat hij verder schrijft in de appendix komt dit ook duidelijk naar voren.

Zie "Sekse als antwoord" van Maarten J. Verkerk, blz.204-205, waar m.i. terecht gesteld wordt dat de biologische structuur de basis vormt voor de gender.

Verkerk gaat uit van het standpunt, dat de biologische sekse de gender fundeert en de gender op zijn beurt de biologische sekse ontsluit. Uiteraard staat dit niet los van het geschapen zijn naar Gods beeld, maar op welke manier? Hierover meer in deel 2.

 

1.5. Appendix van Jeffrey Satinover in "Crisis in mannelijkheid": " Het echte mannelijke en het echte vrouwelijke, is dit hetzelfde als Jungs anima en animus?", blz.137 t/m 148.

Satinover is het niet helemaal eens met Jung, maar aanvaardt wel het principe van de anima en de animus (het vrouwelijke in de man en het mannelijke in de vrouw). Het androgyne mensbeeld van Jung was volledig gebaseerd op de gnostiek. Later in zijn leven belichtte hij de anima en de animus vanuit de alchemie (zie o.a. "De psychologie van de overdracht" van Jung). Men hoeft nog geen christen te zijn om het niet (helemaal) met Jung eens te zijn. Veel Jungiaanse psychologen wijken in onderdelen af van Jungs visie op de anima en de animus.

Wat Satinover betreft ligt het verschil met Jung hoofdzakelijk hierin, dat hij de animus en de anima ziet als delen van een gefragmenteerd ik, die zo snel mogelijk in de persoonlijkheid als geheel geïntegreerd dienen te worden, terwijl Jung ze beschouwde als verschillende sub-persoonlijkheden (aparte, autonome wezens) binnen de psyche, die wezenlijk gescheiden zijn van de bewuste persoonlijkheid en waarmee eerst een (langdurige) dialoog wordt aangegaan, alvorens ze te integreren in de persoonlijkheid (blz.140-143). Voor het aangaan van de dialoog maakte Jung o.a. gebruik van actieve verbeelding, een bepaalde vorm van visualisatie, waarbij men een beeld in gedachten houdt en geduldig wacht welke veranderingen het spontaan ondergaat.

Het bezwaar van Satinover hiertegen is dat zo'n afgesplitst anima of animus pathologisch is en actieve verbeelding in zo'n geval een ziek fantasieleven kan kweken en scheuren in de psyche kan verdiepen in plaats van te genezen. Omdat dit fantasieleven geen morele ondersteuning biedt en een verdediging tegen louterend lijden is, wordt het volgens hem gemakkelijk een gnostische vorm van spiritualiteit met krachtige occulte implicaties. Hij wijst erop dat actieve verbeelding geen gebed is en dat het in het geheel niets met gebed te maken heeft, zoals door Kelsey, een Jungiaans geestelijke, beweerd wordt (blz.144).

Actieve verbeelding staat tegenover geleide verbeelding (ge-leide visualisatie of imaginatie), zoals door Leanne Payne toegepast wordt in haar praktijk van innerlijke genezing of bij de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens. Door te stellen dat actieve verbeelding geen gebed is wekt Satinover de indruk dat geleide verbeelding wel gebed is (zo wordt dat inderdaad gezien) en bijbels verantwoord is, in tegenstelling dus tot actieve verbeelding. In wezen gaat het echter om dezelfde onschriftuurlijke techniek (zie hiervoor speciaal deel 4).

Verder stelt hij dat het individuatie-proces van Jung niet hetzelfde is als redding en voortgaande heiliging, ondanks zijn poging om deze processen in een christelijke structuur te plaatsen (blz.144/145). Niettegenstaande een verschillend zicht op de anima en de animus, zoals Satinover dit verder verwoordt in de appendix, gaat het ook in "Crisis in mannelijkheid" om een psychologische ontwikkeling (individuatie) die in plaats komt van redding en voortgaande heiliging. De poging van Leanne Payne om op haar beurt het androgyne mens- en Godsbeeld in een christelijke structuur te plaatsen heeft hetzelfde als gevolg.

Bewust of onbewust komt men met wat Leanne Payne leert toch op het terrein van de gnostiek of het occulte, ook al wordt dit in de appendix afgewezen en lijkt alles daarom in orde. Uit de verwijzingen bij de appendix (blz.154) blijkt dat ze onder andere afstand neemt van het amoreel gnosticisme, dat de synthese van goed en kwaad in de godheid leert (blz.154). Het wordt hier gerangschikt onder de hoofdkenmerken van historisch gnostiscisme, inclusief gnostisch Christendom.

Dit is echter maar een halve waarheid, want er is ook nog het ascetisch gnosticisme. Dit valt net zo goed onder historisch gnosticisme en gnostisch christendom. De praktijk hiervan kan veel lijken op bijbelse godsvrucht, maar verschilt er wezenlijk van, zoals we met name in deel 2 zullen zien.

Vgl. "De gnostisch-occulte vloedgolf van drs. S. van Wersch over androgynie/Jung, blz.183 t/m 192.

 

1.6. De man speelt Vader Hemel en de vrouw Moeder Aarde, hij Vorm, zij Inhoud (citaat C.S. Lewis); mannelijk denken/vorm en vrouwelijk denken/materie. "Crisis in mannelijkheid", blz.80-81.

a. Man en vrouw vertegenwoordigen in de liefdesdaad de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid, aldus Leanne Payne. Om duidelijk te maken wat ze hiermee bedoelt citeert ze vervolgens Lewis:

"In de liefdesdaad zijn we niet maar onszelf. We zijn tevens vertegenwoordigers van iets anders. Dat is hier geen verarming, maar een verrijking, omdat we ons ervan bewust zijn dat oudere en minder persoonlijke krachten dan wijzelf in ons aan het werk zijn. In ons is alle mannelijkheid en alle vrouwelijkheid van de wereld, alles wat jaagt en zich laat vangen, tijdelijk geconcentreerd. De man speelt Vader Hemel en de vrouw Moeder Aarde; hij Vorm, zij Inhoud".

Zie ook blz.101, citaat Karl Stern: "De hemel als tiph'ereth is het mannelijk principe dat, door de armen van de wereld, verenigd is met de aarde als malchuth, het vrouwelijke principe". Het gaat hier om wat Stern noemt de rijke erotische mystiek van de Joodse Kabbala, waarin de sexuele vereniging een afspiegeling is van de onderlinge relatie tussen mannelijke en vrouwelijke krachten in de kosmos, ook van het mannelijke en vrouwelijke in de mens.

De grond-ideeën van de Kabbala komen overeen met die van andere esoterische tradities. De tegenstellingen in de Godheid weerspiegelen zich in de hele kosmos en ook in ons. De mens is een microkosmos, die een weerspiegeling is van de macrokosmos (God en het heelal). In onze wereld, die aanvankelijk een perfect evenbeeld van de goddelijke wereld vormde, is een breuk gekomen, waardoor Adam zijn androgyne karakter verloor, zo leert de Kabbala. Door herstel van de oorspronkelijke harmonische eenheid kan de goddelijke energie weer in ons neerstromen, d.w.z. het innerlijk dynamische leven van de Godheid, zoals zich dat weerspiegelt in de hele kosmos. Uit "Joodse mystiek" van J.H. Laenen, blz.48-88.

Dit is duidelijke occult en staat volledig haaks op God waarheid. Moeder Aarde is een New Age-begrip. Het Jeruzalem dat boven is, dat is onze moeder (Gal.4:26). Vader Hemel mag niet vereenzelvigd worden met onze Vader die in de hemelen is (Matth.6:9-13).

Vader Hemel en Moeder Aarde zijn andere benamingen voor de Vader en Moeder van het Al, resp. het mannelijk en vrouwelijk deel van de androgyne oergod. Het gaat hier om archetypen van het goddelijke in onszelf. Moeder Aarde verwijst naar Gods tegenwoordigheid hier op aarde in gestalte van de moedergodin. Door haar treden we in contact met de goddelijke wereld en wordt de verbinding tussen hemel en aarde hersteld.

Vgl. "Hekserij" van Vivian Crowley, blz.166. Hier wordt de Godin (de grote Moeder) o.a. de materie en de Aarde genoemd. Ze is in de schepping immanent. In het pantheïsme is alles God en zijn alle dingen (planten, dieren, boeken, mensen) deel van de ene goddelijke essentie.

Vgl. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, 49-50.

Volgens gnostici is de Schepper-God van Israël een lagere God, die de wereld slecht geschapen heeft. God de Moeder als de Sofia (Wijsheid) leidde licht de materie binnen en volgde het in het rijk van de chaos.

b. Ook in het mannelijke, logisch redenerende denken/vorm en het vrouwelijke, intuïtieve denken/materie ziet Leanne Payne een weerspiegeling van de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid, zoals blijkt uit de hele context (blz.80-81). "Het krijgt vorm (de kracht van de mannelijke, analytische verstandelijke vermogens om vooruit te stoten en materie zijn objectieve vorm te geven) in vereniging met materie (het vrouwelijke, intuïtieve denken vol betekenis)".

De tweedeling vorm en materie is oorspronkelijk afkomstig uit de Aristotelische wijsbegeerte (384-322 v.C). Meer rationeel ingestelde Joodse filosofen ten tijde van het ontstaan van de Kabbala zagen in de splitsing van Adam in een mannelijke en vrouwelijke helft (een Joodse mythische visie op Gen.2:21-23, zie ook "De gnostische evangeliën", blz.48) een verbeelding van de Aristotelische tweedeling in materie en vorm. Naast de aristotelische traditie was er binnen de Joodse filosofie ook een andere school, het neoplatonisme (het transcendente is immanent). Mogelijk heeft door wederzijdse beïnvloeding de tweedeling vorm en materie ook een plaats gekregen binnen het gnostieke denken of was daar al veel eerder sprake van.

Gnosis is een versmelting van gedachten uit de Griekse wijsbegeerte en elementen uit mysterie-culten (o.a. de Griekse afgodendienst) met oosterse mythische voorstellingen en bijbelse ideeën. Ook de feministische beweging is beïnvloed door de gnostiek. Zo wordt in het feministisch differentie-denken eveneens gebruik van deze tweedeling, toegepast op mannelijk en vrouwelijk denken.

Waar Leanne Payne het ook vandaan heeft, ze legt een verbinding tussen de verschillende manieren van denken en de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid. Hierbij kent ze vooral aan het vrouwelijke intutieve denken een bijzondere betekenis toe (materie = het vrouwelijke intuïtieve denken vol betekenis).

Ze schrijft verder dat vorm is in onze manieren van kennen gescheiden is van materie, en het mannelijke, wetenschappelijke denken gescheiden is van het vrouwelijke, intutieve denken. Als gevolg van deze scheiding zijn mannen overal vervreemd van het vrouwelijke in henzelf en van hun vrouwelijke tegenhangers en zijn daardoor niet meer in staat om in contact te komen met het mysterie van het zijn.

In contact komen met het mysterie van het zijn, zo blijkt uit uit de hele context, betekent in haar visie in contact staan met de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid, met de transcendente dimensies van iemands man-zijn, iemands vrouw-zijn, iemands echte en hogere ik in God (de persoonlijkheid in wie het mannelijke en vrouwelijke verenigd is, zie deel 2).

Zo alles bij elkaar genomen moeten we hieruit concluderen dat Leanne Payne uitgaat van een onschriftuurlijke visie op de transcendente werkelijkheid, die is afgeleid van een heidens, androgyn mens- en Godsbeeld. In deze visie is de mens een micro-kosmos die de macro-kosmos weerspiegeld.

Ditzelfde houdt in de heidense tradities in, dat God niet meer een persoonlijke God is, die buiten en boven ons staat, van wie we door de zondeval gescheiden zijn en met wie de relatie alleen hersteld kan worden door het geloof in het volbrachte werk van Christus, maar een man-vrouwelijk oerbeginsel dat ook latent in ons aanwezig is.

De ontdekking van dit oerbeginsel via innerlijke bewustwording is het wezen van de gnostiek. Dit goddelijke Zelf-bewustzijn is tegelijkertijd een kosmisch bewustzijn. Alleen via gnosis (intuïtieve kennis) komt men in contact met de hogere, spirituele werkelijkheid. Zoals we verder zien zullen in punt 1.7. komt ook dit laatste overeen met wat Leanne Payne leert.

Uiteraard worden in "Crisis in mannelijkheid" deze heidense ideeën vermengd met christelijke fundamentele geloofswaarheden. Dat maakt de dwaling er niet minder om, maar wel moeilijker te onderscheiden.

 

1.7. Het vrouwelijke intuïtieve denken = de manier van kennen van het hart in "Crisis in mannelijkheid", blz.82.

Aan de hand van het voorbeeld van Richard, een client die vervreemd was van zijn mannelijkheid en wiens innerlijke genezing beschreven wordt in hoofdstuk 2, stelt Leanne Payne dat mannelijkheid niet een werkelijkheid is die Richard zou kunnen hebben ontvangen door logisch redeneren of bestuderen, hier de de manier van kennen van het hoofd genoemd (1e alinea).

Psychologisch gezien is dat inderdaad zo. Voor mannelijke identiteitsvorming is meer nodig. Mogelijk hierdoor spreekt het aan als ze schrijft dat mannelijkheid moet worden ervaren. Het gaat hier echter om wat ze noemt de transcendente dimensies van iemands man-zijn (blz.81), om het in contact komen met de transcendente waarheid. Hierover schrijft ze:

"Mannelijkheid, net als al onze kennis van de geestelijke werkelijkheid, kan alleen begrepen en gekend worden door een ervaring van het hart - de manier van kennen van het hart. Dit kan het zuivere voorstellingsvermogen genoemd worden - het vermogen van het hart om de onzichtbare werkelijkheid intuïtief waar te nemen en die te ontvangen".

M.a.w., alleen via het vrouwelijke, intuïtieve denken komt men in contact met de geestelijke werkelijkheid. Dit sluit dus aan bij haar stelling, dat de man door vervreemding van het vrouwelijke in hemzelf niet in staat is om in contact te komen met het mysterie van het zijn (punt 1.6.).

Afgezien daarvan kan dus al onze kennis van de geestelijke werkelijkheid alleen begrepen en gekend worden door een ervaring van het hart. Ze noemt dit de manier van kennen van het hart (intutieve kennis) in tegenstelling tot de manier van kennen van het hoofd (verstandelijke kennis).

Hiermee wordt dus, geestelijk gezien, ervaring boven kennis (van het Woord) gesteld en krijgt het vrouwelijke, intuïtieve denken een meerwaarde boven het mannelijke, logisch redenerende denken.

Vgl. "Hekserij" van Vivianne Crowley, blz.93 en 98-102.

"In de Wicca moeten beide geslachten leren niet de wereld van het intellect - de wereld van het bewuste denken - te gebruiken, maar de wereld van het onbewuste, van de intuïtie, de wereld van het vrouwelijke". Hierbij gaat men uit van de God, die in de cirkel tussen de werelden (de wereld van het innerlijk), zijn wereld van het intellect onderwerpt aan de spirituele wereld van de godin.

Net als bij Leanne Payne krijgt in de Wicca het mannelijke denken evengoed een plaats, want voor het functioneren in de wereld buiten de cirkel (de buitenwereld) is er evenwicht nodig tussen het mannelijke en vrouwelijke denken. Het contact met de hogere, spirituele werkelijkheid kan echter alleen tot stand komen via het vrouwelijke intutieve denken.

Vgl. "Een ander testament" van J. Slavenburg, deel 2, hdst.8.

De gnostische Jezus leert: "....., wordt daarom vervuld met de Geest, maar neem af in verstandelijk redeneren".

En: "Met een innerlijke geestelijke blik zal de mens meer van zijn diepste oorsprong leren kennen dan door het lezen in honderden jaren".

Vgl. Luk.24:45, Ef.1:17-18 (St.Vert.), 1 Kor.14:20, Kol.3:16 en 1 Petr.1:13.

Geestelijke ervaring moet gevoed worden door kennis van het Woord van God. Dat niet alleen, onze ervaring moet ook de toets van Gods Woord kunnen doorstaan. Leanne Payne gaat zover om te stellen dat ervaring niet geanalyseerd mag worden (via de manier van kennen van het hoofd), omdat we daarmee de ervaring vernietigen of de manier van kennen van het hart verbreken en versplinteren (idem blz.82). Hiermee maakt ze alle toetsing aan Gods Woord onmogelijk.

Op blz.39, 2e alinea, vinden we een heel duidelijk voorbeeld van wat ze bedoelt met de manier van kennen van het hart of het zuivere voorstellingsvermogen. Ze schrijft dat wat met Richard gebeurde in gezamenlijk gebed het enige echte begin weerspiegelt dat onze vereniging met God kan hebben (1e alinea) - die van een vreugdevolle, gehoorzame eenheid met Christus. Via geleide visualisatie, hier met de ogen van het hart zien genoemd en even verderop het fantasierijke voorstellingsvermogen, wordt Richard één gemaakt met Christus en ontvangt daardoor een nieuw zelfbeeld. Leanne Payne noemt dit het mystieke huwelijk: "Ik in hen en Gij in Mij ... opdat de wereld bekenne... (Joh.17:23).

Hierbij vraagt ze Richard zijn eigen sterke, mannelijke lichaam voor te stellen en het deel voor deel één te maken met dat van Christus: zijn schouders één met Christus' schouders, zijn armen één met Christus'armen, zijn benen één met Christus' benen, enzovoorts. Evenzo zijn ogen, oren, mond, vingers, tenen - allemaal verenigd met die van Christus. Vervolgens vraagt ze hem om Christus gewoon uit te nodigen om in hemzelf te komen, waarop hij de Heer naar binnen zag wandelen en één worden met hemzelf.

In de visie van Leanne Payne staat de vereniging met Christus gelijk aan deel krijgen aan Zijn mannelijke en vrouwelijke natuur (in feite aan de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid, waarvan ook "Christus" deel uitmaakt, zie deel 2). In dit geval gaat het om Richards mannelijkheid, die bevestiging nodig heeft. De manier waarop Richard één gemaakt wordt met Christus is een karikatuur van wat de bijbel leert over onze vereniging met Christus. Deze (fantasierijke) ervaring mag dus niet geanalyseerd worden en getoetst op echtheid.

Hiertegenover leert Gods Woord dat we door het geloof in het volbrachte werk van Christus met Hem verenigd worden. Waar blijkt dit uit bovenstaande? In Joh.17 gaat het om het hogepriesterlijk gebed, waarin de Here Jezus de Vader bidt om door Hem verheerlijkt te worden vanwege het voleindigen van het werk dat Hij Hem te doen gegeven had, en om de heiliging van allen, die in Hem geloofd hebben.

Hierbij gaat het ten diepste om herstel van de verbroken relatie met God: "Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in ons één zijn" (vs.21) en niet om een, door visualiatie verkregen, soort lichamelijke eenwording of versmelting met Christus ter bevestiging van iemands mannelijkheid.

Innerlijke genezing kan wel het gevolg zijn van herstel van de verbroken relatie met God, maar dat is wat anders dan Leanne Payne hier leert.

 

1.8. De positie van de christenvrouw in "Crisis in mannelijkheid", hdst.6.

Op blz.134 schrijft Leanne Payne, dat Christus het hoofd van de man is en de man het hoofd van de vrouw, maar spreekt dit in hetzelfde hoofdstuk op meerdere manieren tegen.

Ze pleit o.a. voor een gedeeld leiderschap op grond van "de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw" (blz.136) en, hoe tegenstrijdig dit ook mag klinken, ook op grond van de complementariteit en de polariteit van de seksen, eveneens ingevuld vanuit een androgyne mens- en Godsbeeld.

Het laatste impliceert dat de man in spiritueel opzicht afhankelijk is van het leiderschap en de wijsheid van de vrouw (blz.136). De vrouwelijke wijsheid (zie blz.103, 1e alinea) is afgeleid van het vrouwelijke in God, God de Moeder als de Sofia. Ook hierin zien we "het vrouwelijke intuïtieve denken vol betekenis" terug. Niet alleen vervreemding van het vrouwelijke in de man, maar ook vervreemding van zijn vrouwelijke tegenhanger betekent in de visie van Leanne Payne, dat de man niet in staat is om in contact te komen met het mysterie van het zijn (blz.81). Een en ander wordt verder uitgewerkt in deel 3.

 

9. Gedicht van William Blake in "Crisis in mannelijkheid", blz. 83.

William Blake was een Engelse dichter die de Keltische traditie vertegenwoordigt. Hij noemde zichzelf een Druïde, d.w.z. een Keltisch priester. Zijn gedichten bevatten een mengsel van heidense en christelijke elementen. De Keltische godsdienst is van oorsprong heidens en bevat veel gnostische elementen. De Wicca (hekserij) is ermee verwant. Geen wonder dus te ontdekken, dat het door Leanne Payne aangehaalde gedicht Wicca- of Keltische symboliek bevat. Let op het voorafgaande (blz.80-82) en hoe ze vervolgens dit gedicht inleidt: "Het moet worden gevierd (het transcendente mannelijke in dit geval) wanneer het aan ons doorgegeven wordt, als vreugdepijlen, door metafoor en symbool, ceremonie en ritueel".

Het gaat in dit gedicht om de ceremonie van het innerlijk (Heilig) Huwelijk, op metafysisch niveau met de God of de Godin, op fysiek niveau met de priester of de priesteres, en op psychologisch niveau met de animus of de anima. De speer (of staf) is een symbool voor de fallische God en de triomfwagen voor het lichaam van de Godin. De rol van de man in het ritueel is die van zonneheld, de berijder van de zegewagen. De vrouw moet hem haar de triomfwagen van haar eigen lichaam aanbieden, opdat hij de hoogte kan bestormen (opstijgen tot goddelijke hoogte).

De pijl en boog zijn wat moeilijker te plaatsen. De boog wijst vermoedelijk op het zenith (uitspansel) en het vlammend goud van de boog op de zon, die in de Wicca staat voor vruchtbaarheid. De pijl hoort bij het mannelijk element vuur en is beeld van de vrouwelijke intuïtie in de man, waarmee hij tot in de hemel reiken kan en op aarde terugkomt met iets goddelijks. Vertaald naar het gedicht gaat het om de eenwording van de man met zijn anima. Door de vereniging van de animus met de anima komt de geboorte van het goddelijk Zelf tot stand. Anders gezegd: Uit het Heilig Huwelijk komt een heilige geboorte voort, n.l. de geboorte van het Zelf. In de Joodse gnostiek wordt het innerlijk Huwelijk de mystieke Bruiloft genoemd.

Vgl. "Hekserij" van Vivianne Crowley, blz.99 en 101 en hdst.9

Vgl. "De gnostisch-occulte vloedgolf" van drs. S van Wersch, blz. 130 t/m 134 over William Blake.

Op dezelfde bladzijde in "Crisis in mannelijkheid" schrijft Leanne Payne met verwijzing naar bovengenoemd gedicht: "Maar we leven in een tijd, waarin dichterlijke waarheid lang ontkend is en we hebben zelfs het kapitaal verspeeld dat voortkomt uit de gecombineerde wijsheid van zowel de heidense als christelijke wereld".

In zijn boek "De druïden" schrijft Philip Carr Gomm over conferenties van christenen en druïden om van elkaars traditie te leren, over Wicca's die meedoen aan druïdische ceremoniën, Zen-druïden en ook over chassidische druïden, die bepaalde aspecten van de Hebreeuwse cultuur willen behouden, maar de onderdrukkende aard van haar patriarchale theologie willen vermijden. Naar aanleiding hiervan merkt hij op:

"Er zijn altijd een paar mensen en groepen die zich sectarisch gedragen en niet over de henzelf opgerichte barrières heen kunnen kijken - de meer extreme christelijke groepen die afgeschrikt worden door de term heiden, ook al betekent dat niet meer dan iemand die op het land woont, of die bang zijn voor de relatie die het heidendom heeft met de aarde en de hemel en zich oprecht zorgen maken over de klaarblijkelijke afwezigheid van Jezus in de voorstelling van de heidenen, niet wetend hoe belangrijk in het gedachtengoed van de druïden het Christuskind is, aangezien het een inherent aspect vormt van het concept van Mabon, het goddelijk kind, dat in ieder van ons leeft".

Dit laatste komt overeen met wat de joods/christelijke gnostiek leert, zie vervolg. Hiermee is niet gezegd dat Leanne Payne deelneemt aan conferenties van christenen en druïden, ze neemt veel van anderen over, maar bovengenoemde uitspraak naar aanleiding van het gedicht van William Blake en de inleiding op het gedicht getuigen er wel van dat ze zich ervan bewust is, dat wat ze leert een combinatie is van heidense en christelijke wijsheid. Zie ook wat ze schrijft op blz.100 als inleiding op blz.101, over wat moderne en oude wijzen uit iedere cultuur altijd hebben geweten aangaande het mannelijke en vrouwelijke en vergelijk dit met punt 1.6.

 

1.10. Gedichten van T.S. Eliot in "Crisis in mannelijkheid", appendix van Jeffrey Satinover, blz.137-149.

T.S. Eliot is eveneens een Engelse dichter, die veel in zijn gedichten verwerkt uit o.a. de Keltische godsdienst, het Boeddhisme en de Isis-mysteriën (goden- en godinnenverering rond het Middelandse-Zeegebied). Ook bij hem vinden we een mengsel van heidense en christelijke elementen. Waarschijnlijk gaat het ook in deze gedichten om Wicca- en/of Keltische symboliek en ceremonie.

Het 1e gedicht (blz.138) lijkt te wijzen op de ceremonie van het innerlijk huwelijk dat in de Keltische godsdienst en de Wicca in de openlucht gevierd wordt. Het element vuur in het 2e gedicht (blz.139) beeldt in de Keltische en Wicca-traditie zowel vruchtbaarheid uit als verschroeiing. Het laatste staat in verband met het sterven van het ego. De moedergodin speelt daarbij een rol. De duif als beeld van de H.Geest wijst volgens gnostici op God de Moeder als de Sofia (Wijsheid). Het 3e gedicht (blz.148) lijkt te slaan op het vinden van het goddelijke Zelf.

De titel van de gedichtenbundel past bij deze veronderstellingen. De vier seizoenen wijzen zowel in de Wicca als in de Keltische godsdienst op de cyclus van geboorte, dood en wedergeboorte. Ze staan symbool voor de spirituele werkelijkheid, die door ceremonie en ritueel uitgebeeld wordt tijdens de seizoensabbatten. Zie verder de context, waarin deze gedichten geplaatst zijn. Op blz.143 merkt Satinover op, dat het in de poëzie van Eliot gaat om personificaties, metaforen van het vrouwelijke in mannen en het mannelijke in vrouwen, die ons kunnen helpen om de uiteindelijke werkelijkheid waar te nemen en beter te begrijpen.

Vgl. "Hekserij" van Vivianne Crowley, blz.171.

Vgl. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, blz.44-46, over God de Moeder als de Sofia = Wijsheid.

 

1.11. De cirkels met pijlen, strepen en kruisjes op de omslag van "Crisis in mannelijkheid".

Wat hebben zij te betekenen? Dit vraag ik mij af, omdat in New Age de cirkel het symbool is voor heelheid. De cirkel symboliseert het volmaakte Zelf, het doel van alle religieuze, magische en spirituele stelsels, volgens de Wicca. Hij vertegenwoordigt het vrouwelijk principe. Het mannelijk principe wordt door een rechte lijn of een pijl aangeduid en past harmonieus in de cirkel als beeld van de baarmoeder. Het kruis binnen de cirkel is een symbool van bereikt evenwicht tussen het mannelijke en vrouwelijke denken en van heelheid.

Zie verder "De cirkel en het kruis" van drs. P.J. van Kampen.

 

N.B. De gewoonte om een kring (cirkel) te maken om iemand die innerlijke genezing of voorbede behoeft en elkaars hand hierbij vast te houden, heeft hier hoogstwaarschijnlijk mee te maken. Deze gewoonte is door de charismatische beweging ingevoerd in de christeljke gemeente en vinden we nergens terug in de bijbel. Ze wordt door de "Here Jezus" in de gnostische evangeliën aanbevolen. Zie blz. 125 uit "Een ander testament" van J. Slavenburg.

  

Deel 2. Het syncretiseren van heidense denkbeelden en christelijke fundamentele geloofswaarheden in "Crisis in mannelijkheid"

 

2.1. Het hogere ik in vereniging met God in "Crisis in mannelijkheid", blz. 80 t/m 82.

Na de bespreking van het visioen, waarin God als moeder gezien wordt en de "bevestiging" van het visioen, n.l. dat God zowel mannelijk als vrouwelijk is, stelt Leanne Payne dat het echte of hogere ik in ieder van ons het wezenlijke ik is in vereniging met God (blz.80)

Deze stelling vormt in haar boek de grondslag voor genezing van de mannelijke en vrouwelijke identiteit. Zoals we verder zien zullen in punt 2.2. wordt in "Crisis in mannelijkheid" met dit echte of hogere ik steeds de geïntegreerde persoon bedoeld, die het mannelijke en het vrouwelijke, het bewuste en onbewuste in zichzelf verenigd heeft.

Ze wijst er verder op dat dit echte of hogere ik in verhouding tot God altijd gezien werd als vrouwelijk (zowel de ziel van de man als de vrouw), daarbij teruggrijpend naar de woorden van C.S. Lewis waarmee ze dit hoofdstuk opent: "Wat boven en voor alle dingen is, is zo mannelijk dat wij in verhouding ermee allemaal vrouwelijk zijn".

We hebben daarom, zo citeert ze Lewis verder, te maken met mannelijk en vrouwelijk, niet slechts als feiten der natuur, maar als direkte en ontzagwekkende schaduwen van werkelijkheden volkomen buiten onze controle en grotendeels buiten onze direkte kennis, of beter gezegd, wij laten ons niet met hen in, maar zij laten zich met ons in. Om duidelijk te maken wat Lewis hiermee bedoelt (zie ook citaten van Lewis blz.76/77) neemt ze de eenheid tussen God en mens / Christus en de kerk als voorbeeld.

"Bijvoorbeeld de polariteit tussen de seksen en hun eenheid in het huwelijk correspondeert met, en is analoog aan, de eenheid tussen God en mens". Lewis zegt het als volgt: "Een van de bedoelingen waarvoor seks geschapen was, was om de verborgen dingen van God aan ons te openbaren. Een van de functies in het menselijk huwelijk is om het wezen van de eenheid tussen Christus en de kerk uit te drukken".

Hiermee komt ze allereerst terug op het gezegde: "Wat boven en voor alle dingen is, is zo mannelijk dat wij in verhouding hiermee allemaal vrouwelijk zijn". Haar verklaring hiervoor luidt als volgt: "In zoverre wij de ontvangers zijn en God de initiatiefnemer is in onze relatie met hem, is het symbolisch juist dat het beeld van God als mannelijk overheerst".

Initiatief nemen slaat in haar visie op de mannelijke wil en is afgeleid van het mannelijke in God (blz.89-90). Het ontvangen slaat op het vrouwelijke intuïtieve denken (= de manier van kennen van het hart of het zuivere voorstellingvermogen), wat nodig is om de onzichtbare geestelijke werkelijkheid waar te nemen en die te ontvangen (blz.82) en is afgeleid van het vrouwelijke in God (zie punt 1.7.).

Ze laat dus mee hiermee haar androgyne mens- en Godsbeeld niet los. Nog duidelijker blijkt dit uit haar visie op de polariteit tussen de seksen en hoe die correspondeert met, en analoog is aan, de eenheid tussen tussen God en mens.

Ze vervolgt met aan te geven dat we op het niveau van de natuur, biologisch gezien als man en vrouw, vertegenwoordiger zijn van de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid. Kort gezegd komt dit erop neer, dat in de liefdesdaad de an Vader Hemel speelt en de vrouw Moeder Aarde: hij speelt Vorm, zij Inhoud (citaat Lewis, zie punt 1.6.). "Wij zijn de onmisbare tegenovergestelde eenheden, die als ze één zijn de grote dans van alle schepselen mogelijk maken".

Wat hierbij opvalt is dat ze niet spreekt over de tegenovergestelde eenheid (in hdst.5 polariteit in eenheid genoemd), maar over de tegenovergestelde eenheden. Hiermee verwijst ze tevens naar de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke in de mens. Op blz.138-140 wordt dan ook gesproken over de dans tussen ons en de dans in ons. Dit moet dus ook iets te zeggen hebben over de manier waarop, volgens Leanne Payne, de polariteit tussen de seksen en hun eenheid correspondeert met en analoog is aan de eenheid tussen God en mens.

Op blz.17 schrijft ze, dat volgens de joods-christelijke traditie (lees gnostische traditie) de echtelijke staat een symbolisch herstel vormt van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, wat samen Gods beeld vormt.

Plato drukt het als volgt uit: Man en vrouw herstellen in de sexuele omhelzing de primaire eenheid van de menselijke persoon in zijn volheid, een eenheid die ooit werd verbroken. Leanne Payne neemt dit over (blz.9 en 102).

Verder wordt in de appendix door Jeffrey Satinover de geïntegreerde persoon, net als een goed huwelijk, slechts één vlees genoemd (blz.147).

Hieruit kunnen we opmaken, dat door de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens het androgyne beeld van God in ons hersteld wordt. Daarmee komen we dichter bij wat Leanne Payne bedoelt te zeggen met het echte, hogere ik als het wezenlijke ik in vereniging met God, maar het zegt er toch nog niet alles van. Wat we tot nu toe hebben ziet er, kort samengevat, als volgt uit:

a. De liefdesdaad (tot één vlees worden) is een afspiegeling van de eenheid tussen Christus en de Kerk / God en mens. Dit op zich schriftuurlijke gegeven wordt door Leanne Payne ingevuld overeenkomstig haar androgyne mens- en Godsbeeld.

b. In de liefdesdaad weerspiegelen man en vrouw Vader Hemel en Moeder Aarde. Hiermee zit ze op New Age-terrein, zie punt 1.6. Het gaat hier om polariteit in eenheid (de tegenovergestelde eenheden).

c. De echtelijke staat (de sexuele omhelzing) vormt een symbolisch herstel van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, wat samen Gods beeld vormt. Dit is wat de Joodse gnostiek leert. Ze neemt hiermee tevens de heidense visie van Plato over.

b is de schakel tussen a en c en wijst dus enerzijds op de liefdesdaad als een uitdrukking van de eenheid tussen God en mens/ Christus en de kerk en anderzijds op de liefdesdaad als een uitdrukking van het mannelijke en het vrouwelijke in de mens, wat samen Gods beeld vormt.

Hieruit moeten we concluderen, dat de eenheid tussen God en mens / Christus en de kerk ten diepste gelegen is in de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens. Dit is precies wat de gnostiek leert. Het transcendente is immanent, d.w.z. er is geen onderscheid tussen boven en beneden. De grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid weerspiegelt zich ook in ons.

Door vereniging van het mannelijke en vrouwelijke in de mens (via psychische integratie van het bewuste en onbewuste, zie vervolg) wordt men verenigd met de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid (blz.96). Dit is wat Leanne Payne ons echte, hogere ik in vereniging met God noemt.

Op blz. 81 schrijft ze, dat op nog een ander niveau de polariteit tussen de seksen overeen komt met de menselijke manieren van kennen, n.l. die van het mannelijke logisch redenerende denken en van het vrouwelijke intuïtieve denken, resp. vorm en materie. Scheiding hiertussen laat geen ruimte voor het in contact komen met het mysterie van het zijn, de transcendente dimensies van iemands man-zijn, iemands vrouw-zijn, iemands echte en hogere ik in God (2e en 3e alinea).

Naar aanleiding hiervan merkt ze op : "Mannen zijn overal vervreemd van hun eigen hart, van het vrouwelijke in henzelf en van hun vrouwelijke tegenhangers en ze zijn daardoor niet meer in staat om in contact te komen met het mysterie van het zijn" (2e alinea).

Dit komt overeen met wat ze leert op blz. 80 en 82, n.l. dat we als ontvangers allemaal vrouwelijk zijn, omdat onze kennis van de geestelijke werkelijkheid (inclusief mannelijkheid) alleen ervaren en ontvangen kan worden via het vrouwelijke, intuïtieve denken, de manier van kennen van het hart.

Hiermee wordt door Leanne Payne ervaring boven kennis gesteld (zie punt 1.7.) en wijst ze tevens op de noodzaak van vereniging van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, wil men in contact komen met het mysterie van het zijn en het echte, hogere ik in God.

Voor dit alles is geen enkele grond te vinden in het Woord van God. Het hogere ik is dan ook een typisch gnostische uitdrukking, waarmee men het ware goddelijke Zelf bedoeld, waarin het mannelijke en het vrouwelijke, het bewuste en onbewuste, het boven en beneden met elkaar verenigd zijn. Alleen hierdoor kan men het Koninkrijk binnengaan. Het echte, hogere ik staat in de gnostiek tegenover het lagere of onechte ik, ook wel het lagere zelf genoemd, waarmee het ik-gerichte leven aangeduid wordt.

Met betrekking tot dit hogere ik spreekt men over het Christusbewustzijn of meer in het algemeen, het goddelijk of kosmisch bewustzijn. Hierdoor komt men in contact met het mysterie van het zijn en krijgt men deel aan de ene, ware universele broederschap, die door gnostici de Kerk of het Lichaam van Christus genoemd wordt. Het dogma (de leer) wordt verworpen, alleen via de intuïtie komt men in contact met de hogere, spirituele werkelijkheid.

Vgl. " De gnostisch-occulte vloedgolf" van drs. S. van Wersch, blz.15 over het hogere ik.

Vgl. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, hdst. 5, Wiens kerk is de ware kerk?

Vgl. "Een ander testament" van J.Slavenburg, deel 2, hdst.8.

"Jezus" zeide tot hen: "Als jullie de twee één maakt en als jullie het innerlijk maakt als het uiterlijk, en het uiterlijk als het innerlijk, en het boven als beneden, en als jullie het mannelijke en het vrouwelijke één en hetzelfde maakt, zodat het mannelijke niet mannelijk zal zijn en het vrouwelijke niet vrouwelijk, dan zullen jullie binnengaan in het Koninkrijk".

Wat zegt de Bijbel ervan?

Door het geloof in het volbrachte werk van de Here Jezus worden we met Hem verenigd en ingelijfd in Zijn Gemeente. Dit geldt evengoed gelovigen die emotioneel beschadigd zijn en nog geen herstel gevonden hebben. Onze positie in Christus ligt vast, zelfs al hebben we daar gevoelsmatig moeite mee.

Vgl. Efeze 5:22-33: De eenheid in het huwelijk is een afspiegeling van de eenheid tussen Christus en de Gemeente. Zoals Christus Zijn Gemeente heeft liefgehad en zichzelf voor haar overgegeven heeft (vs.25-27), zo zijn ook mannen verplicht hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichaam (vs.28-29). Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente (vs.30 vergeleken met Gen.2:23: Deze is ditmaal been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees). Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees worden (vs.31). Hierop volgt in vs 32: "Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en de Gemeente". Zo dan ook gij, laat ieder voor zich zijn eigen vrouw liefhebben als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man (vs.33).

Hoewel de Gemeente de bruid van Christus en Leanne Payne in deze beeldspraak een bevestiging lijkt te zien van haar visie dat we als ontvangers allemaal vrouwelijk zijn (blz.39), wordt het volgende onderscheid gemaakt: "Want de man is het hoofd van de vrouw evenals Christus het hoofd is van Zijn Gemeente. Daarom gelijk de Gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man in alles" (vs.23-24).

Het gaat in Ef.5:22-33 dus ook om polariteit in eenheid, maar niets wijst hier ook maar enigszins in de richting van een man-vrouwelijke God of op de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, waardoor het androgyne beeld van God in ons hersteld wordt, integendeel.

De eenheid in het huwelijk (tot één vlees worden) is geestelijk gezien alleen een afspiegeling van de eenheid tussen Christus en de Gemeente en geen symbolisch herstel van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, wat samen Gods beeld vormt. Zoals we reeds zagen in deel 1 is dat laatste gebaseerd op een gnostische uitleg van Gen.1:26/27. De polariteit tussen de seksen wijst hier op het verschil in positie tussen Christus en de Gemeente in plaats van op vertegenwoordiging van Vader Hemel en Moeder Aarde.

Wat Payne leert staat ver af van het geheimnis of de verborgenheid uit Efeze 5:32 en is een afschuwelijke verdraaiing van de Schrift. Ze brengt hiermee heidense denkbeelden de Gemeente van Christus binnen. Zie verder deel 3 over de consequenties van haar visie ten aanzien van de plaats van man en vrouw in huwelijk en gemeente.

Voor het geschapen zijn naar Gods beeld (wat uiteraard man en vrouw geldt), zie Efeze 4:24 en Kol.3:10: "En de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid" en "Aangedaan hebt de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld van Hem, die hem geschapen heeft".

Zie "God de Vader, God de Zoon" van dr. Martin-Lloydd Jones, hdst.15 over de mens als beeld van God, waarin ook nog andere aspecten van het geschapen zijn naar Gods beeld aan de orde komen. Met de zondeval is niet het hele beeld van God in de mens verloren gegaan.

N.B. Het door Leanne Payne aangehaalde gedicht van William Blake en haar opmerking over de gecombineerde wijsheid van zowel de heidense als de christelijke wereld (blz.83) sluit aan op wat nu behandeld is. De heidense wijsheid blijkt ook uit het volgende:

De Joods/christelijke gnostiek streeft naar een universele broederschap, die de Kerk of het lichaam van Christus genoemd wordt. Men leert dat Christus zich incarneert (lichamelijk gestalte krijgt, mens wordt) in de Kerk en in de individuele christen. Op blz.84 heeft Leanne Payne het over de incarnationale mens- en levensvisie, waarop de kerk gebaseerd is. Wat ze ermee bedoelt blijft vaag. Zo niet op blz.39. Hier schrijft ze dat de incarnationele werkelijkheid zich diep in Richards hart wortelde, evenals in zijn fantasierijke voorstellingsvermogen. De manier waarop dit gebeurde werd besproken in punt 1.7..

Ze vraagt Richard zijn eigen sterke, mannelijke lichaam voor te stellen en het deel voor deel één maken met dat van Christus. Hierna ziet hij Christus naar binnen wandelen en één worden met Hem. Deze onschriftuurlijke voorstelling van de menswording van Christus (incarnatie) past helemaal in de visie zoals hierboven besproken. Het transcendente is immanent. We moeten ons er alleen van bewust worden en wel via intuïtieve kennis = het zuivere voorstellingsvermogen. Hierbij gaat het om een kosmisch of Christusbewustzijn.

Let er ook op, dat zijn en worden in "Crisis in mannelijkheid" veelal schuin gedrukt staat en altijd met betrekking tot de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens of de kosmische dimensies van iemands man-zijn, iemands vrouw-zijn, iemands echte of hogere ik in God.

De dans is in allerlei esoterische tradities een bekend beeld en wijst op de menselijke dualiteit (tussen het mannelijke en vrouwelijke, zowel inwendig als onderling), die een antithese uitdrukt die voortdurend en eeuwig streeft naar synthese - in een daad van anticipatie en herstel van eenheid (blz.101). Deze eenheid is volgens de Joods/christelijke gnostiek hersteld in Christus.

 

2.2. Het hogere ik in relatie tot mannelijkheid en de wil, vrouwelijkheid en de intuïtie. "Crisis in mannelijkheid", blz. 85 t/m 91 en 95-96.

Een en ander op bovengenoemde bladzijden kan als volgt samengevat worden:

Wanneer een man vervreemd is van zijn mannelijkheid en daarmee van de kracht van zijn echte (hogere) ik, is hij niet in staat om te functioneren als mannelijk maker naar het beeld van God, d.w.z. een christen te zijn in gedachte, woord en daad (blz.

85).

Om voor God te kiezen en Hem te kunnen gehoorzamen is het nodig dat onze wil bezield wordt door de kracht en de mannelijkheid van God zelf. Wanneer een man of vrouw vervreemd is van het mannelijke binnenin, is zijn of haar vermogen om te kiezen voor heelheid en de hemel in gevaar (blz.89/90).

De wil kan zowel in mannen als vrouwen te zwak, passief of gebonden zijn en dan is gebed nodig voor bevrijding of versterking van de wil (blz.88 bovenaan).

Wanneer een vrouw niet in contact is met haar mannelijke kant is ze niet vrij om initiatief te nemen, d.w.z. te kiezen voor en te gehoorzamen aan God. Alleen in contact met haar mannelijke kant is ze een evenwichtige vrouwelijke maker naar het beeld van haar Schepper-Vader. Evenzo moet een man, om volledig als mannelijk maker te kunnen functioneren, in contact zijn met het vrouwelijke intuïtieve deel in hem. Alleen zo is zijn hart in staat om te reageren op God en anderen, en voortdurend het leven van Christus te ontvangen (blz.96).

Als gevolg van de zondeval is de persoonlijkheid van ieder mens binnenin hem verdeeld en moet één worden voordat hij kan weten wie hij is. Onze menselijke wil bepaald of onze persoonlijkheid één wordt gemaakt of niet. Bewustzijn biedt de mens de keuze, te gehoorzamen of niet te gehoorzamen. Wanneer de mens gehoorzaam is, wanneer hij zichzelf wil verenigen met God, ondervindt hij dat hij een persoon is - een persoon wiens keuzes hem voortdurend vanuit het centrum van zijn wezen veranderen tot die volmaakte persoon die hij zal worden. De wil van zo iemand is geweldig vrij en kan de creatieve wil genoemd worden (blz.89).

Alleen als we ons echte (hogere) ik vinden in gemeenschap en vereniging met Christus kan herstel plaatsvinden, want Christus zoekt de verspreide en onbevestigde delen van onszelf bij elkaar, waarvan we zijn vervreemd. Op deze manier kunnen het Eeuwig mannelijke en de Goddelijke wil in ons neerdalen en door ons heenstralen, en onze eigen "natuurlijke" vermogens aanvullen en vervolmaken. We zijn al in de "hogere wil", Hij is in ons (blz.90).

Een gebrek aan evenwicht tussen het vermogen om initiatief te nemen (wil) en het vermogen om te reageren (intuïtie) kan altjd worden genezen, wanneer men in Gods tegenwoordigheid komt en daar verenigd wordt met de ongelooflijke werkelijkheid buiten zichzelf. Hiervoor moeten we onze visie en wil, die van God gescheiden zijn opgeven, wat de bijbel het sterven aan de oude mens noemt (blz.96).

Man en vrouw worden beiden op dezelfde manier genezen, n.l. door met de ogen van het hart (of het zuivere voorstellingsvermogen) de Onzichtbare Werkelijkheid te zien, door naar God te luisteren en te doen wat ze hem horen zeggen (blz.95). Tot zover deze samenvatting.

Kort gezegd komt het erop neer, dat we alleen in staat zijn om voor God te kiezen en een christen te worden in gedachte, woord en daad als het gnostische, androgyne beeld van God in ons hersteld wordt en derhalve ook het Eeuwig mannelijke, wat representatief staat voor de Goddelijke wil.

Door vereniging met de ongelooflijke werkelijkheid buiten onszelf (= de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid) vinden we ons echte, hogere ik, dat door de zondeval binnenin ons verdeeld is geworden. Hiervoor is nodig:

a. Komen in Gods Tegenwoordigheid (blz.96 onderaan).

b. Gebed (blz.88 en 90 bovenaan) en luisteren naar God (blz.95 onderaan), wat door Leanne Payne ook wel luisterend bidden wordt genoemd (blz.104, 2e alinea).

c. Met de ogen van het hart zien of het zuivere voorstellings- vermogen (blz.95, 3e alinea).

d. doen en gehoorzamen aan wat we hem horen zeggen = initiëren (blz.95, 2e en 3e alinea).

Bovengenoemde zaken (a, b, c, en d) worden door Leanne Payne steeds weer opnieuw voorgesteld als onmisbaar tot herstel van de mannelijke en vrouwelijke identiteit. Op de werkelijke betekenis hiervan komen we terug in deel 4.

Waar we nu eerst aandacht aan zullen besteden is de visie van Leanne Payne op de zondeval en de vrije, creatieve wil, die één met de Goddelijke wil, onze eigen natuurlijke vermogens aanvult en vervolmaakt (blz.89/90). Vervolgens aan het citaat van Elisabeth Elliot op blz.96: "Het wezen van mannelijkheid is initiatief nemen en het wezen van vrouwelijkheid is reageren".

Hierbij wil ik in het midden laten in hoeverre Leanne Payne zich bewust is van de consequenties van haar putten uit heidense wijsheid. Ze neemt veel van anderen over. De bedoeling van deel 2 is dan ook om de wortels bloot te leggen van wat ze leert.

 

2.2.1. De zondeval, blz.89.

Vgl. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, inleiding blz.XV en blz. 109 t/m 111. Idem "De verloren erfenis" van J. Slavenburg, blz.39/40.

De slang, die volgens Gods Woord tot zonde verleidde, verschijnt in de gnostische literatuur als het principe der goddelijke wijsheid. Hij overreedt Adam en Eva zich deelgenoot der kennis te maken, d.w.z. zich bewust te worden van het goddelijke in zichzelf, maar de Demiurg (de Schepper-God van Israel, die de wereld slecht geschapen had), bedreigt hen met de dood en verdrijft hen uit het paradijs in een jaloerse poging te voorkomen dat ze tot kennis (gnosis) zouden geraken. Sinds die tijd is de mens innerlijk verdeeld binnenin, met alle ellendige gevolgen vandien en onwetend van zijn goddelijke mogelijkheden. Dit is wat men zonde noemt. Daarom is het nodig om tot gnosis te komen, d.w.z. zelfkennis als kennis van God. Christus is niet gestorven voor onze zonden, maar om de mens de mogelijkheid te geven met deze onwetendheid af te rekenen en de weg te openen naar het geestelijk bewust-zijn.

Met dit laatste hangt samen dat Leanne Payne, in navolging van Agnes Sanford, het onbewuste het niveau noemt waarop vergeving altijd gericht is. Innerlijke genezing wordt dan ook beschouwd als de vergeving van zonden (blz.32). Zie hiervoor deel 4.

Vgl. "Hekserij" van Vivianne Crowley, blz.185/186 en 209.

Door de zondeval zijn we het bewustzijn kwijtgeraakt = innerlijk verdeeld geworden. We moeten ons Zelf vinden = eenworden om te weten wie we werkelijk zijn (blz.209). Daarom moeten we de confrontatie met het onbewuste aangaan, want alleen bewustzijn, dat ons onderscheid van de dieren, stelt ons in staat om keuzes te maken en om volledig mens te worden. Bewustzijn brengt ons naar het oordeelgebied, het morele domein, waarin het mogelijk is zowel goed als kwaad te doen. We worden ons bewust, dat we op verschillende manieren kunnen handelen en keuzes kunnen maken (blz.185/186).

Na het onbewuste onder ogen gezien te hebben wordt aan kandidaten voor het innerlijk Huwelijk gevraagd om te bevestigen dat ze werkelijk één willen worden met het goddelijke (blz.

215/216).

Hierin ligt veel overeenkomst met wat Leanne Payne leert op blz.89, zie samenvatting. Ze verbindt op blz.89 de wil met het bewuste denken, dat ons het duidelijkst onderscheidt van de rest van de natuur. Het bewustzijn, zie vervolg, slaat op dit bewuste denken en biedt de mens de keuze - te gehoorzamen of niet te gehoorzamen.

Ze bedoelt hiermee, n.a.v. het innerlijk verdeeld worden door de zondeval, dat we de confrontatie met het onbewuste aan moeten gaan om tot bewustzijn te komen. Vergelijk b.v. blz.73, 1e alinea: Wat dokter L. onderdrukt had verschoof naar het bewuste denken en blz.75 onderaan, waar dit bewustzijn gekoppeld wordt aan het in contact komen en deelnemen aan de ontzagwekkende werkelijkheid buiten zichzelf, d.w.z. de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid. Zie verder blz.74: In gebed met Leanne Payne begon dr. L. anders naar zichzelf te kijken. Hij ging zichzelf zien in het licht van Jezus en zag ook het evenwicht in Jezus: Zijn mannelijkheid / vrouwelijkheid.

Pas dan wanneer de mens zich wil verenigen met God, zo stelt ze verder op blz.89, ondervindt hij dat hij een persoon is - een persoon wiens keuzes hem voortdurend vanuit het centrum van zijn wezen veranderen tot die volmaakte persoon die hij zal worden. De wil van zo iemand is geweldig vrij en kan de creatieve wil genoemd worden.

Leven vanuit het centrum staat gelijk aan leven vanuit het echte, hogere ik, zie vervolg. We kunnen niet anders dan concluderen, dat er ook achter deze uitspraken veel meer zit dan zo op het eerste gezicht lijkt. Ook Lewis verbindt volgens Leanne Payne de wil met dit (gnostieke) eenworden van onze persoonlijkheid en drukt deze inzichten uit in termen van Christus' ziel: "Deze menselijke ziel in Hem was onwrikbaar verenigd met God in Hem in dat wat een persoonlijkheid één maakt".

Vgl. Rom.5 en 6 en Efeze 2:1-10.

 

2.2.2. De vrije, creatieve wil, blz.89.

Vgl. "Hekserij" van Vivianne Crowley. In de Wicca gaat men uit van een vrije wil. We moeten wel een vrije wil hebben, aldus Vivianne Crowley, omdat wij allen goddelijk zijn in ons diepste wezen (blz.108). Leanne Payne schrijft op blz.90: Wij zijn al in "de hogere wil": Hij is in ons.

Bij alles waar "hogere" voor staat, zeker als dit in verband staat met de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, het bewuste en onbewuste, moeten we aan gnostiek denken. Denk aan het hogere ik, de hogere werkelijkheid, nu weer de hogere wil en straks komen we ook nog op hogere wetten en hogere principes (deel 3). Dit soort uitdrukkingen zijn typerend voor de gnostiek.

De ontmoeting met het ware Zelf (d.w.z. de persoonlijkheid in wie het mannelijke en vrouwelijke, het bewuste en onbewuste, het boven en beneden verenigd is), wordt in de Wicca het vinden van de ware wil genoemd, d.i. de wil van de man-vrouwelijke God, in de gnostiek de matro-pater genoemd.

De wil van deze man-vrouwelijke God (de Eén) moet onze wil worden. Tot deze Eén, in wie alle tegenstellingen verenigd zijn, wordt bij de ceremonie van het innerlijk huwelijk het gebed gericht: Laat jouw wil mijn wil zijn en mijn wil jouw wil (blz.210 en 212).

Uiteraard is vanuit deze optiek de mannelijke God, als representatie van de wil en archetype van het mannelijke in onszelf, degene die de Godin bevrucht en het nieuwe leven verwekt, dat nodig is om in de buitenwereld te kunnen functioneren, de wereld van de daad en actie. Op spiritueel niveau, de wereld van het innerlijk, is de Godin, als archetype van het vrouwelijke in onszelf, de bevruchtster. Deze wederzijdse bevruchting en vereniging maakt hen tot de Eén, waaruit als symbool van het goddelijke Zelf, de geboorte van het beloofde Kind vloeit (blz.191 en 212), d.i. het ware Zelf.

Van bovenstaande afgeleid is, psychologisch gezien, voor de man zijn anima de zetel van creativiteit en voor de vrouw haar animus, d.w.z. de man begint niets zonder contact met zijn vrouwelijke kant en de vrouw begint niets zonder contact met haar mannelijke kant, want juist hierdoor komt men in contact met zijn eigen goddelijkheid (blz.58/59 en 200). Deze twee moeten dus eenworden. Het vinden van dit goddelijke Zelf

(= is de ware wil) gaat vergezeld van een grote instroming van creativiteit! (blz.210).

Vgl. "De verloren erfenis" van J. Slavenburg, blz.91 en Gnosis van J. Slavenburg, hdst. 2, 4 en 11.

In Joods/christelijke gnostiek is de Wil één van de vele manifestaties van de androgyne Godheid. De wil wordt, in navolging van de gezaghebbende Valentius, verbonden met de oer-Vader, die de volmaakte Verwekker genoemd wordt, de Vader van het al, het mannelijk deel van de oer-God (niet te verwarren met de Demiurg, de Schepper-God van Israel, die een lagere God was en de wereld slecht geschapen heeft). Als men bidt tot de Vader wordt deze oer-Vader bedoeld.

In deze visie is Christus, als één van de eerste manifestaties van God de Vader en God de Moeder (vergelijkbaar met het beloofde Kind, zie punt 1.9.) zelf ook weer een Goddelijke Eon, die bestaat uit een mannelijke en vrouwelijke helft. De vrouwelijke helft is de Heilige Geest, God de Moeder als de Sofia. Het gaat hier om een vrij ingewikkelde variant van de leer der Drieëenheid. Zie ook de "Gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, blz.44.

Deze emanatie (voortbrenging) van God de Vader en God de Moeder wordt de pre-existente Christuskracht genoemd. Het is deze pre-existente Christuskracht, die op de mens Jezus (geboren uit Jozef en Maria) neerdaalde bij de doop in de Jordaan. De mens Jezus stierf, maar de pre-existente Christuskracht bleef voortbestaan en leeft in ons voort. De opstanding moet symbolisch opgevat worden en is een opstanding in de Geest, niet van het lichaam.

Wat Leanne Payne Payne schrijft op blz.90 kunnen we als volgt vertalen: Door het vinden van ons echte (hogere) ik in gemeenschap en vereniging met Christus (het Christusbewustzijn) kan het eeuwig Mannelijke en de Goddelijke wil in ons neerdalen (de Christuskracht of de Christusgeest) en onze eigen "natuurlijke" vermogens aanvullen en vervolmaken.

We moeten ons niet verkijken op de meer bijbels getinte uitspraken hieromheen. Het gaat erom welke invulling eraan gegeven wordt. Ze geeft bovendien duidelijk aan dat het Eeuwig mannelijke en de Goddelijke wil onze eigen "natuurlijke" vermogens aanvult en vervolmaakt. Dit lijkt wel Rooms: genade plus verdienste. Maar er zit meer achter. Niet alleen hier, maar uit heel "Crisis in mannelijkheid" blijkt dat aan het mannelijke en vrouwelijke eigenschappen of vermogens toegeschreven worden die afgeleid zijn het mannelijke en vrouwelijke in God (blz.44, 80/81, 91-93, blz.103).

Hierbij gaat het om krachtige oersymbolen in het diepste wezen, zoals ze dat zelf uitdrukt op blz.17, om de transcendente dimensies van iemands man-zijn, iemands vrouw-zijn, iemands echte of hogere ik in God (blz.81). In die zin gaat om natuurlijke vermogens, d.w.z. om een man-vrouwelijk oerbeginsel, waarvan we weliswaar vervreemd door de "zondeval", maar waaraan we weer deel krijgen door vereniging met de ongelooflijke Werkelijkheid buiten onszelf, d.w.z. de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid.

Dat het Eeuwig mannelijke en de Goddelijke wil onze eigen natuurlijke vermogens aanvult en vervolmaakt noemt ze hier de unieke waarheid van het Christendom: alles wat echt is, is incarnationeel. Wat dit voor haar inhoudt hebben we al gezien in punt 2.1. en 1.7.. Het staat volkomen haaks op de unieke waarheid van het Christendom en is mede een reden om aan te nemen, dat het hier om een Christus-bewustzijn gaat en een gnostische Christuskracht.

Vgl. "Een ander testament" van J.Slavenburg, deel 2, hdst.8.

Blz.96-97: "Eenwording (van het mannelijke en vrouwelijke) staat gelijk aan verlossing. Een verlossing die de mens zelf bewerkstelligt, al is het met de onmetelijke, doch onzichtbare hulp "van boven"; dan zal men de Christus in zijn eigen hart ontdekken".

Vgl. Rom.3:11-12 en 9:16, Efeze 2:1-10, Fil.12:13.

Op blz.44 haalt Leanne Payne een citaat aan uit "The master and the Disciple" van John Gaynor Banks. In dit citaat vinden we bovenstaande conclusies bevestigd, n.l. dat de integratie van de persoonlijkheid op één lijn gesteld wordt met de vereniging met Christus.

"Meester: de hoogste mannelijke impuls is die, welke voor één of ander creatief doel Mijn wil doen wil en stevig aan dit doel vasthoudt totdat het bereikt is (...). Evenmin zal de vrouwelijke discipel gebrek hebben aan een aandeel in de mannelijke impulsen van de ziel. Zij zal ook de wil ontwikkelen om te scheppen, te veroveren, te overwinnen; want de verloste ziel moet geïntegreerd worden, verenigd met de natuur van Christus, in Wie er uiteindelijk mannelijk noch vrouwelijk is, maar één mens in Christus" .

Aan Gal.3:28 wordt zodoende een gnostische interpretatie gegeven. Hierbij gaat het ten diepste om herstel van het androgyne beeld van God in ons, waarvan de eenheid in het huwelijk een symbool is (blz.17).

Gal.3:28 in zijn geheel genomen geeft een beter zicht op de eigenlijke betekenis ervan: "Hierbij is geen sprake van Jood noch Griek, van dienstknecht noch vrije, van mannelijk noch vrouwelijk (St. Vert., man noch vrouw), gij allen zijt één in Christus Jezus".

Het gaat hier om onze eenheid in Christus. Deze eenheid heft het verschil niet op tussen Jood en Griek wat nationaliteit betreft, noch tussen dienstknecht en vrije (werknemer en werkgever) wat maatschappelijke positie betreft. Zo ook niet de verschillende positie van man en vrouw.

In Kol.3:11 heeft Paulus het over hetzelfde, zij het in een andere variatie: "Waarbij geen onderscheid is tussen Jood en Griek, besneden of onbesneden, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen. Dit wordt geschreven n.a.v. vers 10: "en de nieuwe mens aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot kennis naar het evenbeeld van Hem, die ons geschapen heeft".

Als nieuwe mens in Christus zijn we allen één, ondanks onze verschillende positie. Christus is alles en in allen. Het aangedaan hebben van de nieuwe mens is het zelfde als Christus aangedaan hebben of met Christus bekleed zijn, zie Gal.3:27 als inleiding op vers 28.

Nergens wijst hier ook maar iets op herstel van het androgyne beeld van God in ons. Het gaat dan ook om iets totaal anders dan hetgeen Leanne Payne leert of zoals de "Meester" leert. Wat dit laatste betreft, hier is duidelijk sprake van buitenbijbelse openbaring in de vorm van spiritisme.

De gnostische interpretatie van Gal.3:28 lijkt misschien niet overeen te komen met de complementariteit en de polariteit van de seksen, zoals die door Leanne Payne toch ook geleerd wordt. In deel 3 wordt hier dieper op ingegaan naar aanleiding van het begrip "polariteit in eenheid".

N.B. Het is tekenend dat in de context waarin het citaat geplaatst is Leanne Payne opmerkt, dat de tegenwoordigheid van Christus niet kan worden ervaren, tenzij men in de cirkel van het geloof stapt. Een wetenschappelijke gemeenschap kan nooit open zijn wanneer zij buiten de cirkel blijft (blz.45). De cirkel is een symbool voor heelheid en evenwicht tussen het mannelijke en vrouwelijke denken (zie punt 1.11).

 

2.2.3. Citaat van Elisabeth Elliot, blz.96: "Het wezen van mannelijkheid is initiatief nemen (wil) en het wezen van vrouwelijkheid is reageren (intuïtie)".

Zie "De onpersoonlijke mens" van Prof. dr. George Huntemann, deel 3, blz.92:

"Tussen man en vrouw bestaat geen wezenlijk verschil, slechts een onderscheid in relatie. De man verwekt leven en de vrouw ontvangt het. De man representeert de scheppende macht van God en de vrouw het ontvangen van die scheppende macht. Ze doen en beleven dit allebei als schepselen van God, als kinderen van God, als verlosten. Ze vullen elkaar aan, omdat ieder zijn bijzondere gave inbrengt.

De wil van de man leeft van de overgave van de vrouw, en de overgave van de vrouw leeft van de wil van de man. In elke gelovige man bevindt zich de genade van de overgave, in elke gelovige vrouw de genadige kracht van de wil. Maar ze hebben heilshistorisch gezien, elk iets dominants: Bij de man is dat de wil en bij de vrouw is dat de overgave.

Maria is de representatie van de overgave: "Zie de dienstmaagd des Heren: mij geschiede naar uw Woord" (Luk.1:38), Christus is de representatie van de wil: "..... Ik ben van de hemel neergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft" (Joh.6:38)". Tot zover Huntemann.

Het verschil met Leanne Payne is dat Huntemann (evenals Elisabeth Elliot neem ik aan), bovenstaande niet koppelt aan een androgyn mens- en Godsbeeld. In het betreffende hoofdstuk in de "De onpersoonlijke mens" gaat het juist om weerlegging van het androgyne standpunt. Nergens wordt ons dan ook in Gods Woord geleerd dat we het mannelijke en vrouwelijke in onszelf moeten ontdekken om te kunnen beantwoorden aan Gods bedoeling. Daarentegen vinden we in de bijbel voorbeelden van zowel van nature gevoelige, intuïtieve mannen als van wils- of daadkrachtige vrouwen, die door God gebruikt worden in Zijn

dienst. Een en ander hoeft niet in strijd te zijn met bovenstaande.

Koning David heet tegenwoordig vrouwelijk vanwege zijn gevoelige natuur, terwijl hij toch meer dan genoeg mannelijke eigenschappen vertoont. Mannelijkheid is echter niet per definitie gespeend van intuïtie of gevoel (denk aan de vaderlijke eigenschappen van God) en andersom vrouwelijkheid niet van initiatief nemen. Ons temperament is er ook nog, wat al of niet in goede banen geleid kan worden. Wat in aanleg aanwezig is kan onderdrukt worden door een verkeerd beeld van wat echte mannelijkheid of echte vrouwelijkheid inhoudt.

Los van een meer uitgesproken gender-onevenwichtigheid, die verschillende vormen aan kan nemen, kunnen we m.i. stellen dat als onderdeel van een algemene crisis in mannelijkheid (en vrouwelijkheid) natuurlijke gevoelens of eigenschappen verdrongen of onderdrukt kunnen worden, omdat mannen geleerd is deze te associëren met vrouwelijkheid en zwakheid, of omdat vrouwen opgegroeid zijn met een verkeerd beeld van vrouwelijke onderdanigheid. Hierbij kunnen zowel psychische als maatschappelijke en godsdienstige factoren een rol spelen. Als reactie hierop kan men doorslaan naar de andere kant, zoals Leanne Payne terecht stelt, ook al vult ze alles in vanuit haar androgyne mens- en Godsbeeld. Het gevolg hiervan is een overontwikkelde vrouwelijke kant bij mannen en een overontwikkelde mannelijke kant bij vrouwen (blz.104-105).

Een en ander vraagt niet om integratie van het mannelijke en vrouwelijke in onszelf, maar om bevestiging van ieders unieke persoonlijkheid en het vinden van onze identiteit in Christus.

Meer gelijkvormig worden aan Zijn beeld (= groeien in Zijn gezindheid) kan leiden tot verdere ontplooiing van onze persoonlijkheid. God schakelt onze persoonlijkheid niet uit, maar in. Niettemin leven en functioneren we als christenen in gedachte, woord en daad vanuit de opstandingskracht van Christus en niet door de kracht van onze psychisch herstelde persoonlijkheid, zoals Leanne Payne leert (blz.85).

Uiteraard kunnen beschadigde emoties een belemmering vormen voor geestelijke groei en om innerlijke genezing vragen, maar de manier waarop mag niet in strijd zijn met Gods Woord. In "Helen door te delen" van drs. C.G. Geluk en drs. R. Schoonhoven vinden we een goed voorbeeld van de manier waarop de christelijke gemeente op een schriftuurlijke manier hieraan kan bijdragen.

 

2.2.4. Sekse, wetenschap en werkelijkheid.

Ter bevestiging van haar visie wijst Leanne Payne op blz.95 erop dat het Hebreeuwse woord voor vrouw ishah is en voor de man ish en dat deze woordspeling aangeeft dat de vrouw ook een man is - zij-man of baarmoeder-man, of vrouwelijke man. Als dit moet dienen als bewijs voor het mannelijke en vrouwelijke in de mens, waaruit blijkt dan het vrouwelijke in de man? Immers, het woord ish betekent niet meer dan man. Zie Gen.2:

22-23: Eva wordt Manninne genoemd, omdat ze uit de man genomen is, gebouwd uit een rib van Adam. Hiermee hebben we een mannelijke en een vrouwelijke mens. We moeten er niet meer inleggen dan erin ligt.

Bovenstaande valt te vergelijken met wat feministen, in hun pleidooi voor een androgyne samenleving, aanvoeren als bewijs voor de moeder-man. Hiervoor gaat men (o.a.) uit van het chromosoom XX van het aanvankelijk vrouwelijk embryo, voor het uitgroeit tot XY en mannelijk wordt. De man was dus eerst vrouwelijk, zo stelt men. Maar als Y het mannelijke typeert, waar is dan het mannelijke in de vrouw?

Wetenschappelijke bewijzen voor sekse- of genderverschillen zijn meestal overtuigender, hoewel door de complexe interactie tussen sekse, gedrag en omgeving het toch allemaal minder eenvoudig ligt dan soms lijkt. Maarten Verkerk komt in "Sekse als antwoord" tot de conclusie, dat de vraag naar de betekenis van de sekse uiteindelijk niet door de biologie of de psychologie beantwoord kan worden. We zouden hieraan toe kunnen voegen dat ook in de gnostiek het antwoord niet te vinden is.

Zie "Sekse als antwoord" van Maarten J. Verkerk, hdst.9 en 10 over resp. "Sekse, wetenschap en werkelijkheid" en "Sekse als antwoord". De biologische sekse als basis genomen voor de gender, om van hieruit Gods bedoeling te verstaan aangaande ons man- en vrouw-zijn, is een belangrijk gegeven. Uiteindelijk is het de biologische sekse, die ons in eerste instantie tot man en vrouw maakt. "Man en vrouw schiep hij hen" (Gen.1:27).

Overigens geeft Maarten Verkerk de voorkeur aan het spreken over sekse als gave in plaats van sekse als scheppingsordening. Deze benadering biedt volgens hem een beter zicht op de positie van de vrouw in het huwelijk en de Gemeente en houdt meer rekening met het unieke van elk mens, diens gaven en diens omstandigheden (hdst.3 en 10). Ook al valt daar iets voor te zeggen, op zich genomen kan deze benadering ons wel afvoeren van wat de Schrift ons leert m.b.t. de in de schepping gelegde gezagsstructuur, waaraan in het N.T. zowel in het huwelijk als binnen de Gemeente gestalte wordt gegeven (de bevrijde scheppingsorde, zie hiervoor deel 3).

Daarom verdient het m.i. de voorkeur om beide gegevens niet los van elkaar te hanteren. Het is erg verleidelijk om door misbruik van gezag, hoe erg het ook is, het goede gebruik op te heffen en belangrijke bijbelse waarheden over de plaats van man en vrouw los te laten. Deze tendenz bespeur ik in "Sekse als antwoord". Waakzaamheid is dus nodig.

 

2.3. Het hogere ik en de opstanding van de nieuwe mens in "Crisis in mannelijkheid", blz. 39/41. Voor het voorafgaande proces van innerlijke genezing, zie deel 4.

Zoals we reeds zagen in punt 2.1. is volgens Leanne Payne het echte ik hetzelfde als het hogere ik, wat gelijk staat aan het wezenlijke ik in vereniging met God (blz.80), ook wel genoemd het echte of hogere ik in God (blz.81) of het echte ik in gemeenschap en vereniging met Christus (blz.90). Welke benaming ze er ook aan geeft (vaak houdt ze het gewoon op het echte ik), in alle gevallen gaat het om de geïntegreerde persoonlijkheid, waarin het mannelijke en vrouwelijke, het bewuste en onbewuste met elkaar verenigd zijn.

Zo ook op blz.39/40: "Gods Tegenwoordigheid riep het echte ik van Richard tot leven vanuit de hel van het onechte ik". "Ik ervoer mijn man-zijn en mijn man-zijn ervoer mij". Hoewel de nadruk hier komt te liggen op het herstel van Richards mannelijkheid, waarvan hij in ernstige mate vervreemd was, is het belangrijk om vast te houden dat genezing niet kon plaatsvinden zonder contact met zijn vrouwelijke kant, d.w.z. zonder het vrouwelijke intuïtieve denken = de manier van kennen van het hart of het zuivere voorstellingsvermogen (zie blz.39 en blz.147, 1e alinea).

Alles wat gezond en echt is in de persoonlijkheid wordt binnenin verenigd, aldus Leanne Payne op blz.41. Pas dan, zo vervolgt ze, kunnen we de vrijheid verwezenlijken om vanuit het centrum van ons wezen te leven, die plaats waar Zijn Geest onze geest bewoont en onze wil één is met de Zijne. Zie voor dit laatste blz.90, 1e alinea, over het echte ik vinden in gemeenschap en vereniging met Christus, waardoor het Eeuwig mannelijke en de Goddelijke wil in ons neerdalen en hoe dit gestalte krijgt in Richard (blz.39/40).

"Hierdoor beginnen we niet alleen Zijn Tegenwoordigheid te praktiseren maar ook de aanwezigheid van de nieuwe mens. We worden bevrijd van het praktiseren van de aanwezigheid van de oude mens waar het principe van zonde en dood de scepter zwaaide. We worden ook bevrijd van het praktiseren van de onvolwassen mens die nog steeds onder de wet staat".

Zo op het eerste gezicht lijkt het hier te gaan om genezing en bevrijding van een toestand van psychische onvolwassenheid, die belemmerend werkte op Richards geestelijke groei en die hem gevangen hield onder de wet, dus ten diepste om een geestelijke bevrijding. Op grond van alle hieraan voorafgaande gegevens moet dit echter van de hand gewezen worden. Immers, Richards echte, d.w.z. hogere ik wordt tot leven gewekt en dit echte ik is de geïntegreerde persoonlijkheid (alles wordt binnenin verenigd). Hiervan is in punt 2.1. aangetoond, dat het om een gnostische vereniging met "God" gaat, ingevuld vanuit een androgyn mens- en Godsbeeld.

Leven vanuit dit echte, hogere ik (= leven vanuit het centrum van ons wezen) wordt door Leanne Payne gelijkgesteld met het praktiseren van de aanwezigheid van de nieuwe mens. Zoals we reeds zagen in punt 2.2. gaat het hierbij echter ten diepste om zelfverlossing. Via een onbijbelse spiritualiteit wordt een psychische bevrijding bewerkt, die ten onrechte gehouden wordt voor wat de bijbel het sterven aan de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens noemt. Bijgevolg moet ook de bevrijding van de onvolwassen mens, die nog onder de wet staat, een andere betekenis hebben dan wij er vanuit de Schrift onder verstaan (zie hiervoor punt 2.3).

Uit blz.43, 4e alinea blijkt dat Richard het voor de overwinning van zonde en verleiding moet hebben van "deze gezonde plaats binnenin", waarnaar hij terug kan gaan. "Dit centrum, deze innerlijke rots, is mijn echte ik; het is een echte man, zo-massief-als-goud". M.a.w., om een christen te zijn in gedachte, woord en daad is Richard aangewezen op de kracht van zijn psychisch herstelde persoonlijkheid. Zie eveneens blz.15, citaat en blz.108, 2e alinea.

Vgl. Hebr.4:14-16, Matth.6:9-13, 2 Kor.4:7, Ps.18:2-3 en 32, 1.Kor.10:4.

Vgl. "Hekserij" van Vivianne Crowley, blz.57 t/m 59, 71-72, 206 en 217.

In de Wicca staat opstanding gelijk aan een spiritueel ontwaken en de wedergeboorte voor een verandering van de ware aard van de persoonlijkheid, waarbij zwakke of beschadigde delen van de persoonlijkheid worden geheeld, gesterkt of een verbetering ondergaan. In navolging van Jung spreekt men zelfs van door een smalle poort moeten of een nauwe weg. Dit heeft te maken met het onder ogen zien van het onbewuste, wat nodig is om heel te worden. Hierbij speelt de anima of de animus een rol, waarvan men is vervreemd.

Het uiteindelijke doel is de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, om zo te komen tot het goddelijke Zelf, het nieuwe bewustzijnscentrum, van waaruit spirituele groei kan plaatsvinden. Men spreekt dan ook van "het vinden van het Zelf in het centrum" en van "verschuiving van het centrum van de persoonlijkheid van het ego naar het Zelf". Jung noemt dit individuatie, het voorgoed beëindigen van de innerlijke gespletenheid. "Het ego laat zijn greep op ons verzwakken, in zekere zin sterft het. Om leven te verkrijgen moeten we bereid zijn het te verliezen", aldus Vivianne Crowley.

Met betrekking tot dit alles spreekt ze over de magie van de transformatie, het vervolmaken van onze persoonlijkheid als één van de belangrijkste doelstellingen van de Wicca (blz.

137). De technieken die hiervoor gebruikt worden zijn dezelfde als Leanne Payne gebruikt bij haar praktijk van innerlijke genezing, zie deel 4.

Vgl. "De gnostische evangelien" van Elaine Pagels, hdst. 1.

Gnostici geloven niet in een lichamelijke opstanding, maar in een opstanding in de geest. De opstanding van Christus moet symbolisch opgevat worden. Zijn menselijk lichaam bleef achter, maar de pre-existente Christuskracht bleef bestaan en leeft voort. Het is deze Christuskracht of Christusgeest, die gnostici inspireert en die zich uit in allerlei visioenen en extatische ervaringen. Van creatieve fantasie wordt gebruik gemaakt om tot heelheid te komen.

Vgl. "De gnostisch-occulte vloedgolf" van drs. S. van Wersch, blz.133. Voor William Blake was het de gnostische Christus (Jesus, the Imagination), die de grote verzoening der tegengestelden teweeg zou brengen via de fantasie. Hij was ervan overtuigd dat de fantasie, het beeldend vermogen, de mens zou redden en alle krachten in hem zou integreren.

Vgl. Rom.5 en 6 en 1 Kor.15.

 

2.4. Het hogere ik en bevrijding van de wet in "Crisis in mannelijkheid", blz.41 en 54/55.

Meermalen komt het thema onder de wet staan en christelijke vrijheid terug in "Crisis in mannelijkheid". We kwamen tot de conclusie, dat het in Richards geval ging om een psychisch/

spirituele bevrijding in tegenstelling tot een geestelijke bevrijding en we zien dit ook bevestigd in andere voorbeelden.

Uiteraard valt niet te ontkennen, dat emotioneel onvolwassen gelovigen in de regel te kampen hebben met een verkeerd Godsbeeld en maar al te vaak nog het schuldige jongetje of meisje praktiseren, wat niet in staat is liefde van God of mensen te ontvangen (blz.41). Waar het om gaat is, hoe men hiervan bevrijd wordt en van de geest der dienstbaarheid (Rom.8:15), die daarvan vaak het gevolg is.

Leanne Payne is ervan overtuigd dat haar manier van innerlijke genezing de enige oplossing biedt voor herstel en genezing van de mannelijke en vrouwelijke identiteit. Op zo'n zelfde manier laat ze zich uit over het onderwerp christeljke vrijheid. Zie blz.128 onderaan: "Het onderwijzen van de incarnationele werkelijkheid en het werk van de Heilige Geest in ons leven, zoals ik dat doe, betekent het onderwijzen van het geweldige onderwerp christelijke vrijheid".

Dit schrijft ze in de context van de bevrijding van de christenvrouw. Haar visie hierop staat niet los van een gnostische visie op bevrijding van de wet, zoals bleek uit verdere bestudering. Zie hiervoor deel 3. Ter verduidelijking gaan we eerst terug naar blz.41.

2.4.1. Naar aanleiding van Richards genezing en bevrijding van het praktiseren van de onvolwassen mens, die nog steeds onder de wet staat verwijst Leanne Payne naar Gal.4, waarin het gaat over de onmondige mens, die nog niet bevrijd is van de wet. Deze wordt vergeleken met een erfgenaam die nog onmondig is (kind) en daarom in niets verschilt van een dienstknecht.

De Judaïsten wilden de gelovigen uit de heidenen dwingen om de Mozaïsche wetgeving te onderhouden (Gal.2 en 4:10). Hoewel ze de Geest ontvangen hadden door de prediking van het geloof en niet door de werken van de wet (Gal.3:1 t/m 5) dreigden ze hierdoor weer teruggedreven te worden in hun oude positie van onder de wet staan. Weliswaar stonden ze voor ze tot geloof kwamen niet onder de wet van Mozes, maar waren ze als heidenen onderworpen aan de wetten van de wereldgeesten en dus evengoed onmondig. Paulus vreest dat zijn arbeid aan de Galaten tevergeefs geweest is als ze zich opnieuw dienstbaar willen maken aan de zwakke en arme beginselen van weleer.

Hij wil niet dat ze weer in zo'n zelfde positie terechtkomen, zij het dan onder de wet van Mozes. Immers, Christus is gekomen om degenen die onder de wet waren vrij te kopen, waardoor ook de Galaten het recht van zonen verkregen hadden. Ze moeten niet opnieuw weer slaaf worden.

De strekking is duidelijk, onder de wet leven brengt onmondigheid met zich mee. Hoewel het in Gal.4:1-2 niet zo bedoeld wordt, kunnen we het principe op zich ook toepassen op het schuldige jongetje of meisje, dat gebukt gaat onder (een) veeleisende ouder(s), aan wiens of wier verwachtingen niet te voldoen is. Dit kan doorwerken in onze relatie met God. Ongetwijfeld valt onder geestelijke bevrijding ook bevrijding van dit soort onmondigheid.

Deze onmondigheid nu, in de vorm van emotionele onvolwassenheid, is wat Leanne Payne in eerste instantie bedoelt met onder de wet staan. Emotionele onvolwassenheid wordt door haar gelijkgesteld met geestelijke onvolwassenheid ofwel emotionele volwassenheid met geestelijke volwassenheid. Het voorwoord van "Crisis in mannelijkheid" en hoofdstuk 1 "Als je naast jezelf gaat lopen" wijzen al enigszins in de richting die haar denken uitgaat.

In haar voorwoord (blz.10/11) is sprake van een overgrote meerderheid van mannen, die in het zekere bezit van hun gender-identiteit als het ware handelden vanuit een hart dat bevrijd was van het legalisme uit de kindertijd, het narcisme van de adolescentie of het perfectionisme van een volwassenheid, die tevergeefs naar zelfacceptatie of zelfs bevestiging van de ouders zoekt. Ongelukkigerwijs is dat, wat ooit de uitzonderlijke psychogene factor was, nu geworden tot een hoofdkenmerk van de cultuur als geheel, aldus Leanne Payne.

In hdst.1 gaat het, naar aanleiding van Richards toestand van vervreemding van zijn mannelijkheid, om precies het tegenovergestelde.

Uit wat Leanne Payne schrijft op blz.16/17 valt het volgende op te maken: Richard leefde vanuit een het hart van een schuldig kind onder een wet waaraan hij nooit kon voldoen (dus niet bevrijd van het legalisme uit de kindertijd), vanuit de zelfgerichtheid van een adolescent die onzeker is over iedere centimeter van zichzelf, en vanuit het perfectionisme van een kunstenaar die steeds opnieuw wanhopig probeert om zichzelf te bewijzen. Zijn leven was gespleten. Hij liep echt naast zichzelf. Op geen enkele manier kon Richard geleefd hebben vanuit dat centrum binnenin, waar Christus was uitgenodigd te komen wonen. Hij was vervreemd van zijn mannelijkheid en als gevolg daarvan van zijn echte ik.

Dit echte ik wordt ook hier verbonden met het mannelijk en vrouwelijk geschapen zijn naar Gods beeld. Volgens Leanne Payne is de mens in de traditionele en goede betekenis van het woord in zijn volheid biseksueel. Als gevolg hiervan betekent vervreemding van je mannelijkheid vervreemd zijn van een belangrijk deel van jezelf, van je gender-identiteit, met al haar krachtige oersymbolen in het diepste wezen.

Uit bovenstaande volgt dat om bevrijd te worden van het legalisme uit de kindertijd, van het naast jezelf lopen in plaats van te leven vanuit het centrum, het hogere ik tot leven gewekt moet worden. Dit is wat gebeurde met Richard. Op blz.41 onderaan verbindt Leanne Payne leven vanuit het centrum = leven vanuit het echte, hogere ik en het herstel van onze ware mannelijkheid met het rechtmatige zoonschap uit Gal.4:5-7. Uiteraard geldt dit ook voor het mannelijke binnenin de vrouw. Ze noemt dit de positie van het weten wie we zijn in Hem, een positie van volwassenheid en autoriteit, die de wereld geneest. Dit i.t.t. tot geen volwassen autoriteit over ons eigen leven (het onmondige kind) of over het lichaam van Christus kunnen uitoefenen.

In twee uur tijds is Richard van een emotioneel wrak, om het zo maar te zeggen, een "geestelijk volwassen persoon" geworden (blz.40, 2e alinea). Ook dit moet ons te denken geven.

 

2.4.2. Op blz.54/55 gaat Leanne Payne dieper op dit onder de wet staan in en wel vanuit Romeinen 7 en 8. Een niet met name genoemde persoon staat nog steeds onder de wet van zijn moeder

(blz.54 onderaan) en wordt van deze wet bevrijd door zichzelf te accepteren en te leven vanuit het centrum waar Christus was uitgenodigd te komen wonen (blz.55, 3e alinea).

Het naast jezelf lopen, levend vanuit het onvolwassen kind dat nog onder de wet staat, wordt door haar vergeleken met Paulus' strijd met de wet (blz.55 bovenaan). "De wet begon te leven, maar ik begon te sterven", Rom.7:9-10.

Omdat Leanne Payne een heel vloeiende overgang maakt van de wet van een verstikkende moeder, met als gevolg dwangmatig-heid in de vorm van homosexuele misstappen, naar de problemen die de betreffende persoon hierdoor ondervindt in zijn relatie met God en ze daar vervolgens dieper op ingaat, lijkt Rom.7:9

-10 vooral op het laatste te slaan.

Zoals we echter hierboven zagen betekent naast jezelf lopen in de visie van Leanne Payne dat men niet is bevrijd van het legalisme van de kindertijd. Het is leven buiten het centrum, vervreemd zijn van je echte, hogere ik en daardoor ook van je gender-identiteit met al haar krachtige oersymbolen in het diepste wezen.

Hierbij mogen we niet uit het oog verliezen dat ze deze toestand van naast jezelf lopen verbindt met een algemene crisis in mannelijkheid (voorwoord en hdst.1), net zoals ze ook het bevrijd zijn van het legalisme uit de kindertijd verbindt aan de algemene toestand van daarvoor. Wanneer ze dus spreekt over naast jezelf lopen gaat het niet alleen om gelovigen, die hierdoor moeilijkheden ondervinden in hun relatie met God, maar om iedereen die gebukt gaat onder emotionele onvolwassenheid tengevolge van deze crisis.

Hier past ze dus Rom.7:9/10 op toe. "De wet begon te leven, maar ik begon te sterven". Dit is volgens haar altijd het geval met de persoon, die naast zichzelf loopt, levend vanuit het onvolwassen kind dat nog onder de wet staat.

Vanuit de context in Rom.7 bezien is de strekking, voor zover het het principe op zich aangaat, duidelijk. Hiermee houdt de vergelijking echter op. Dit wordt pas echt duidelijk, als we deze woorden van Paulus plaatsen tegen de achtergrond van zijn hele leer over de wet en christelijke vrijheid en deze vervolgens vergelijken met het onderwijs van Leanne Payne op de betreffende bladzijde.

Paulus heeft het in Rom.7 over de morele wet, de wet der 10 geboden (vs.7), waarvan de Here Jezus zei: Ik ben niet gekomen om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen (Math.5:17

18). Van deze wet zegt Paulus in vers 9, dat hij eertijds leefde zonder wet. Dit ondanks het feit dat hij een Farizeër was in hart en nieren (Fil.3:4 t/m 6). Hij verstond toen nog niet dat de wet geestelijk was en hijzelf vleselijk, verkocht onder de zonde (Rom.7:14).

Toen de wet, na zijn ontmoeting met de Here Jezus op weg naar Damascus, op deze manier begon te functioneren voor hem ervoer hij, dat het gebod dat ten leven was, voor hem juist ten dode was (vs.9-10). Dit betekent niet dat de wet zonde is, want ze is heilig en het gebod is heilig, goed en rechtvaardig, maar door de wet is de kennis der zonde (vs.7-8 en 12). Het goede is niet zijn dood geworden, maar de zonde, opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn (vs.13 e.v.). In die zin sterft Paulus.

Hijzelf is volstrekt machteloos als het erop aankomt om de wet te houden en er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die niet blijft in hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal.3:10). Hij ervaart wat het zeggen wil, dat door de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden (Gal.2:16 en 3:11).

Op deze manier functioneert de wet voor hem als een tuchtmeester tot Christus (Gal.3:24), Die ons heeft vrijgekocht van de vloek der wet door een vloek te worden voor ons (Gal.3:13). Immers, alleen door het geloof in Christus worden we gerechtvaardigd (Gal.2 en 3 en Rom.3 en 4).

Een en ander wordt door Paulus als volgt samengevat in Gal.2:

19: Want ik ben door de wet aan de wet gestorven om voor God te leven. Zijn oude mens is met Christus gekruisigd en toch leeft hij, maar nu niet meer zijn ik, maar Christus leeft in hem. Voor zover hij nog in het vlees leeft, leeft hij door het geloof in de Zoon van God, die ons heeft liefgehad en zichzelf voor ons overgegeven heeft (Gal.2:20 en Rom.6:1-6).

In eigen kracht brengt hij er niets van terecht (Rom.7:14-26), want het vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees, zodat gij niet doet wat gij wilt (Gal.5:17). Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking komt, want de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak (Math.26:41).

Dit doet hem zuchten: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?, maar ook uitroepen: Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here! (Rom.7:24-25). Immers,

er is geen veroordeling voor degenen, die in Christus Jezus zijn (Rom.8:1), want de wet van de Geest des levens in Christus Jezus, heeft ons vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods (Rom.8:2). Hierdoor kan de eis der wet vervuld worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest (Rom.8:3-4).

Vandaar de oproep om te leven door de Geest: Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven, maar indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zo zult gij leven (Rom.8:13 en Gal.5:18). Tot zover deze wat vrije samen- vatting van de leer der christelijke vrijheid.

Als we deze schriftgegevens leggen naast de boodschap van Leanne Payne, dan is er nogal wat verschil. Hoewel ze op de betreffende bladzijde verschillende van bovengenoemde teksten gebruikt raakt ze niet tot de kern van het evangelie, maar geeft ze er ook hier weer een gnostische invulling aan.

Ze gaat er dus van uit dat Rom.7:9-10: "De wet begon te leven, maar ik begon te sterven" altijd het geval is met een persoon

die naast zichzelf loopt, levend vanuit het onvolwassen kind, dat nog onder de wet staat. In dit geval gaat het om de wet van de moeder, met als gevolg dwangmatigheid in de vorm van homosexuele misstappen.

Van hieruit bezien gaat de vergelijking met Rom.7:9-10 niet op. Immers, de wet van God is goed in tegenstelling tot de wet van de moeder. De wet van God stelt ons schuldig tegenover God, de wet van de moeder veroorzaakt psychologische schuldgevoelens (zie blz.124 van "Crisis in mannelijkheid"). In feite vereenzelvigt Leanne Payne hier dus de wet van de moeder met de wet van God en de toestand van Paulus met emotionele onvolwassenheid.

Gaan we uit van een toestand, waarin psychologische schuldgevoelens doorwerken in de relatie met God, gepaard met echte schuld tengevolge van verkeerde gedragspatronen, zoals bij de niet met name genoemde persoon kennelijk het geval is, dan ziet het er weer anders uit. In wezen komt het echter op hetzelfde neer, althans in de visie van Leanne Payne.

De betreffende persoon, volgens Leanne Payne een wedergeboren iemand, begaat dus zo nu en dan homosexuele misstappen. Hij erkent in tranen dat hij valt en geeft hiermee aan te weten dat hij zondigt. Kennelijk vertrouwt hij erop dat de Here hem niet loslaat. In deze toestand zoekt hij hulp bij Leanne Payne.

Een en ander houdt voor haar in dat de man los van de Here is geraakt, buiten het centrum waar Christus woont. In haar visie betekent dit, dat hij niet meer leefde vanuit zijn echte, hogere ik. Het is blijkbaar ondergedoken, net als bij Richard (blz.85). Ze noemt dit falen om in Christus te blijven, zie ook het voorbeeld van David op blz.54. Dit heeft tot gevolg dat de man niet meer gehoorzaamt en opnieuw "slaaf van de zonde" wordt. Als we ophouden te gehoorzamen, houdt de genade ook op, aldus Leanne Payne.

Dit is bepaald geen opwekkende boodschap voor iemand die worstelt met homosexuele misstappen en daarvoor bevrijding zoekt. Gods genade houdt immers niet op wanneer wij vallen? Het is iets anders te vallen in de zonde, dan daarin te volharden.

Vervolgens concludeert ze dat deze man zich veilig voelt in "het lichaam dezes doods" (Rom.7:24), terwijl hij van het tegendeel blijk geeft. Hij zoekt niet voor niets hulp. Hierover schrijft ze: Volgens Paulus is dat geen veilige plaats: "Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven" (Rom.8:13).

Waar ze echter aan voorbijgaat is, dat Paulus worstelt met het "lichaam dezes doods", maar tegelijkertijd vertrouwt op Gods genade en de bevrijding, die in Christus Jezus is (Rom.7:24-25). Immers, zijn oude mens is met Christus gekruisigd. "Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven" (Rom.6:8).

Hoewel dit schriftuurlijke blijven in Christus makkelijker gezegd dan gedaan is voor iemand die lijdt aan pathologische dwangmatigheid, en daarnaast psychopastorale hulp of zelfs professionele hulpverlening nodig kan zijn, kan men het niet zonder deze boodschap stellen. In plaats daarvan is deze man gedoemd te sterven, als hij niet leeft vanuit het centrum, d.w.z. vanuit zijn hogere ik, waarin het mannelijke en vrouwelijke, het bewuste en onbewuste, met elkaar verenigd zijn. Alleen in contact met het mysterie van het zijn en verenigd met de ongelooflijke werkelijkheid buiten onszelf (= de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid), kunnen de werkingen van het lichaam gedood worden en worden we bevrijd van de wet (blz.96 onderaan). Dat is de boodschap van Leanne Payne.

Het is leven door de geest in gnostische betekenis en bevrijd worden (in dit geval) van de wet van de moeder, kortom van emotionele onvolwassenheid, door wie of wat dan ook veroorzaakt. Men hoeft alleen maar in Gods Tegenwoordigheid te wachten op de sleutel om deze in het gebed om te draaien en de genezing wordt al snel een feit (blz.56, laatste alinea).

In aansluiting op het idee dat de betreffende persoon zich veilig waant "in het lichaam dezes doods" eindigt Leanne Payne op blz.55 met de veiligheid die deze man meende te bezitten, voordat hij besloot om onder de wet van zijn moeder uit te komen, zichzelf te accepteren en te leven vanuit het centrum waar Christus was komen wonen, af te meten aan de veiligheid van iemand die alleen nog maar probeert te wet te onderhoud-en. Persoonlijk gelooft ze niet dat hij veilig is en dat hij nogal ver afstaat van het begrijpen van de vrijheid die we als kinderen van God kunnen kennen.

Hiermee geeft ze aan er zelf wel alles van te begrijpen en met haar boodschap "het geweldige onderwerp van christelijke vrijheid" te onderwijzen, terwijl haar onderwijs ons juist afvoert van het Woord van God en mensen in feite weer terugbrengt onder heidense wetten. Dit maakt haar tot een dwaallerares.

In Kol.2:8-10 waarschuwt Paulus ons voor de verleiding van de wijsbegeerte en ijdel bedrog in overeenstemming met de overlevering van mensen en niet naar Christus, want "In Christus woont al de volheid der Godheid lichamelijk en gij hebt de volheid verkregen in Hem (gij zijt in Hem volmaakt, St.Vert.),

Die het hoofd is van alle overheid overheid en macht".

Hiermee grijpt hij terug naar de leer der christelijke vrijheid (vs.11-15), die tevens inhoudt dat Christus aan het kruis de overheden en de machten (de wereldgeesten) in het openbaar tentoongesteld heeft en over hen getriomfeerd heeft.

Goddelijke wasdom wordt verkregen door ons vast te houden aan het hoofd (Kol.2:18-19). Dit vinden we ook weer terug in Ef.4:11 t/m 16, waarin het gaat over tot wasdom komen naar de maat van de volheid van Christus, opdat we niet meer heen en weer geslingerd zullen worden onder invloed van allerlei wind van leer.

Deze volheid is een andere volheid dan waarover gesproken wordt in "Crisis in mannelijkheid" (blz.94/95, 101/102 en 106). Zie ook Kol.1:15-20. De hele context in Kolossenzen is trouwens belangrijk om te begrijpen dat het in de bijbelse leer over de kosmos om iets totaal anders gaat dan vereniging met de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid, afgeleid van een androgyn mens- en Godsbeeld. Dit laatste komt erop neer dat de mens een microkosmos is, die de macrokosmos weerspiegelt. Zie verder punt 3.4. over polariteit in eenheid als uitdrukking voor volheid van zijn.

Vgl. "De verloren erfenis" van J.Slavenburg, hdst.1 en 2.

Vanuit de brief aan de Galaten en de brief aan de Romeinen wordt hier stilgestaan bij de opvattingen van Paulus over de liefde en de wet. Paulus wordt als een gnosticus beschouwd en genoemde brieven als authentiek, i.t.t. tot weer andere brieven van Paulus. Zijn leer over de bevrijding van de wet krijgt dan ook een gnostische invulling.

De Mozaïsche wet wordt als een tijdelijk middel gezien, waaraan de nog niet tot vol bewustzijn gekomen mens een zeker houvast kwam. Jezus kwam om de wet te vervullen. Hierdoor kan het innerlijk weten (gnosis) de plaats in gaan nemen van de uiterlijke wetten, waardoor men steeds meer in harmonie raakt met de eeuwige, kosmische wetten. Deze zijn universeel en goddelijk. Alle andere wetten zijn producten van de nog onvol-wassen mens. Jezus leert dat we de wet niet moeten zoeken in de Schriften, maar in onszelf. Het dogma wordt verworpen, alleen via de intuïtie komt men in contact met de hogere, spirituele werkelijkheid.

Met zonde bedoelde Paulus de onwetendheid. In Rom.7 gaat het over de onbewuste, materieel-gerichte mens (de stoffelijke mens) die nog onwetend is van zijn geestelijke mogelijkheden - geestelijke mogelijkheden die bereikbaar geworden zijn door de Christus-manifestatie. Jezus was een gewoon mens zoals wij, geboren uit Jozef en Maria, waarop bij de doop in de Jordaan de pre-existente Christuskracht neerdaalde, d.i. de Logos of het Woord. In die zin is hij de Zoon van God.

Als de personificatie van het goddelijke Zelf kwam Jezus om gnosis te brengen. Hij stierf niet voor onze zonden, maar om de mens de mogelijkheid te geven af te rekenen met zijn onwetendheid. Zijn leringen waren erop gericht de mens bewust te maken van zijn goddelijke oorsprong. Door zelfkennis als kennis van God zal hij dan langzamerhand in staat zijn om de gedeeldheid in zichzelf, de kloof tussen zijn innerlijk weten en zijn uiterlijk handelen, de tegenstelling tussen zijn vrouweljke ontvankelijkheid en zijn mannelijke dadendrang, te overbruggen en één te worden. Dat is het betreden van het Koninkrijk.

Jezus leert de mens zichzelf te verlossen van het dwangmatige patroon, waarin deze zichzelf gebracht heeft. Als het innerlijk weten sterk genoeg is zijn de uiterlijke wetten voor die mens overbodig geworden, omdat hij ze verre overstijgt. Het leidt tot een schitterende menselijke vrijheid, die alleen kan bestaan in volkomen liefde. Een volkomen liefde tot zichzelf en een volkomen liefde tot de naaste. Dit is de wet der liefde. Tot zover J.Slavenburg.

Voor gnostici is dit het evangelie der Waarheid. In navolging van de Vader der Waarheid (de oervader) spreekt en doet men de waarheid, men wordt zelf waarheid, d.w.z. waarheid als manifestatie van het goddelijke in onszelf. Men kan wel spreken over Christus als de weg, de waarheid en het leven, maar alleen in gnostische zin. Zie "Crisis in mannelijkheid", blz.

44 en 85 over zelf waarheid zijn.

Vgl. ook "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, hdst.6 over zelfkennis als kennis van God, waarin ze veel aanhaalt uit "Het evangelie der Waarheid" en vergelijkingen trekt met de seculiere psychologie.

Vgl. "De gnostische evangeliën" van Elaine Pagels, blz.30/31, 20 en 96. Veel gnostici geloven, in navolging van de gezaghebbende Valentius, dat degene die christenen vereren als Schepper, God en Vader in werkelijkheid een afspiegeling is van de ware God en een goddelijk wezen van lagere rangorde, die dient als een instrument voor de hogere machten. Zij geloven of weten, dat de Schepper aanspraak maakt op macht op onjuiste gronden ("Ik ben God en niemand meer"). Het is niet God, maar de Demiurg die als koning en heer regeert, die handelt als een militaire bewindvoerder, die de wet uitvaardigt en recht spreekt over hen die de wet geweld aandoen. Daarom dient men zijn gezag en al zijn voorschriften als dwaasheid te verwerpen, alsmede het gezag van hen, wier autoriteit berust op de kwaadwillende schepper.

Op de vraag door wie in de wereld van het heden geestelijk gezag wordt uitgeoefend, wordt door de volgelingen van Valentius geantwoord: Door al wie op een direkte en persoonlijke wijze in contact staat met de "levende Ene". Men redeneerde dat alleen iemands eigen ervaring het laatste waarheidscriterium vormt, een ervaring die belangrijker is dan alle getuigenissen uit de tweede hand en dan alle traditie (zelfs de gnostische).

Volgens deze theorie kan de structuur van het gezag nooit worden vastgelegd in een institutioneel kader. De gezagsstructuur moet spontaan, charismatisch en open blijven. Gnosis bereiken houdt dan ook in, dat men de ware bron van goddelijke macht leert kennen, n.l. de "diepte" van alle zijn. Wie deze bron leert kennen, komt tegelijk tot zelfkennis en ontdekt zijn geestelijke oorsprong; hij heeft zijn ware Vader en Moeder leren kennen. Tot zover Elaine Pagels.

Dit in contact staan met de "levende Ene", het leren kennen van zijn "ware Vader en Moeder", is bevrijd worden van de wet in gnostische betekenis. Het is sterven aan de zwakke positie van geen autoriteit bezitten en brengt ons in een positie waarin we volwassen autoriteit over ons eigen leven en over het "lichaam van Christus" kunnen uitoefenen (zie "Crisis in mannelijkheid", blz 41).

Dat alleen iemands eigen ervaring het laatste waarheidscriterium vormt blijkt ook uit de visioenen en openbaringen van Leanne Payne en anderen in "Crisis in mannelijkheid". Aan buitenbijbelse openbaring wordt meer waarde gehecht dan aan Gods Woord zelf, ook al is het er nog zo mee in strijd.

Betekent dit alles nu ook dat Leanne Payne gelooft in de Schepper-God van Israël als een lagere, kwade God? In "Crisis in mannelijkheid" laat ze zich daar niet specifiek over uit. Wel is wat ze leert meer daarop gebaseerd dan op het Woord van God. Hieruit blijkt in het bijzonder de invloed van Jung.

In de Jungiaanse psychologie wordt de wet van de moeder en/of vader als een verlengstuk gezien van de wet van de Demiurg. Men spreekt in dit verband over een Godscomplex. Hier zit een afkeer achter van de God van de bijbel als gevolg van een problematische christelijke opvoeding, zoals dat bij Jung zelf ook het geval was. God wordt daardoor gezien of ervaren als een harde veeleisende God, met wie niet in het reine te komen is. De bevrijding wordt daarom gezocht in de gnostiek, die in dit postmoderne tijdperk een geweldige aantrekkingskracht uitoefent op mensen die "naast zichzelf lopen".

Bovenstaande is een intrieste werkelijkheid, die de mens echter niet ontslaat van zijn verantwoordelijk t.o.v. God. Hierin ligt voor ons een geweldige uitdaging om in woord en daad het evangelie zo te vertolken, dat er een gezond, evenwichtig beeld van God door kan ontstaan.

Vgl. "De gnostisch-occulte vloedgolf" van drs. S. van Wersch, hdst.6 over gnosis en moderne tijdgeest.

Vgl. "Ethiek voor de toekomst" van Erich Neumann. Neumann was een Jood en leerling van Jung. Hij beschouwt het joods-christelijke denken, waarin de mens schuldig staat tegenover God in de overtreding van Diens geboden, als achterhaald. Datgene wat ethisch of onethisch is wordt niet langer afgemeten aan geopenbaarde scheppingswetten, maar aan de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid, waarbij de scheppende krachten van het collectieve onbewuste centraal staan.

We moeten af van opgelegde uiterlijke normen en waarden (de wetten van de Demiurg) met als gevolg het projecteren van schuld op anderen (het Godscomplex). In plaats daarvan gaat het om de innerlijke waarden van het Zelf. Het Zelf overstijgt de begrippen goed en kwaad en daarmee wordt afgerekend met de oude dualistische ethiek, die berust op de tegenstelling tussen goed en kwaad.

Hiermee is niet gezegd dat Leanne Payne zover als Neumann gaat gaat, maar het komt er wel dichtbij. Haar leer en praktijk van innerlijke genezing is dan ook ten diepste geworteld in Jungs leer van het collectieve onbewuste. Zie hiervoor deel 4.

Men onderscheidt in de gnostiek, ook vandaag de dag, twee stromingen, n.l. het ascetisch gnosticisme en het sexueel gnosticisme (amoreel gnosticisme). Wat Leanne Payne leert ligt meer in de lijn van het ascetisch gnosticisme.

Hoewel homosexualiteit, om maar bij ons voorbeeld te blijven, in "Crisis in mannelijkheid" als zonde beschouwd en beleden wordt, wordt het toch vooral gebracht als een neurose tengevolge van bovengenoemde innerlijke gedeeldheid. Dit doet meer aan zonde als onwetendheid denken. Het geeft bovendien te denken, dat in het hele boek geen schriftgegevens voorkomen over homosexualiteit, terwijl er toch zo vaak sprake van is.

 

 

Deel 3. Het hogere ik en de bevrijding van de christenvrouw in "Crisis in mannelijkheid", hdst.6, vanaf blz.127

 

In hoofdstuk 6 borduurt Leanne Payne verder op het thema christelijke vrijheid. Naar aanleiding van twee voorbeelden van innerlijke genezing (vrouwen) komt de positie van de christenvrouw aan de orde. Achtereenvolgens wordt door haar behandeld:

a. Bevestiging en identiteit zoeken in de liefde van de man of in het huwelijk in plaats van in de liefde van God (blz.127/

128).

b. Het doden van het echte ik uit naam van nederigheid en christelijke onderdanigheid (blz.129/130).

c. Extreem onderwijs over de onderdanigheid van de vrouw, verkeerd interpreteren van en frustratie rond onderwijs over onderdanigheid; het onbedoeld terugdringen door predikanten van vrouwen in de "gevallen positie", n.l. die van het proberen haar identiteit te vinden in een rol of schepsel in plaats van in Christus (blz.130/131).

d. Het eeuwenlange vluchten van de man weg van de vrouw en verkeerde ideeën over de plaats van christenvrouwen, die vaste voet krijgen in ons voorstellingsvermogen en ons diepste innerlijk, met als gevolg controle-apparaten vanbinnen, die pleiten voor de kant van de wet, niet voor de kant van genade en vrijheid (blz.132/133).

e. Haar visie op genezing en bevrijding van de christenvrouw (blz.134/136).

Ongetwijfeld schetst Leanne Payne in dit hoofdstuk een voor velen herkenbare situatie en wel op een manier die recht doet aan de positie waar veel vrouwen in verkeren. Frustratie is nog zacht uitgedrukt voor wat sommigen ervaren, die gebukt gaan onder de "wet" van de moeder en/of vader of van religieuze gezagsfiguren, werkgevers etc., die hun gezag misbruiken of verkeerd gebruiken. Dat neemt niet weg dat ze een en ander invult vanuit haar androgyne mens- en Godsbeeld en daarom valt er ook hier het nodige op aan te merken.

 

3.1. De onvolwassen geestelijke en psychologische positie van de vrouw.

Wanneer Leanne Payne spreekt over onze identiteit vinden in de liefde van God, dan gaat het haar om het hervinden van onze gender-identiteit, gebaseerd op een androgyn mens- en Godsbeeld. Door vereniging met de man-vrouwelijke natuur van "God" vindt herstel plaats van onevenwichtigheid in onszelf en in de huwelijksrelatie. Dit bleek uit heel het voorafgaande en zien we ook in dit hoofdstuk weer bevestigd.

Op blz.132/133 wordt door haar de individuele persoonlijkheid vereenzelvigd met het echte, d.w.z. hogere ik in vereniging met God, waarmee ze dus de geïntegreerde persoon bedoelt, waarin het mannelijke en vrouwelijke, het bewuste en onbewuste met elkaar verenigd zijn.

Naar aanleidig van treffende uitspraken van Dorothy Sayers over de behoefte onszelf in de eerste plaats als persoon te zien, stelt Leanne Payne dat het eeuwenlange vluchten van de man weg van de vrouw en verkeerde ideeën over de plaats van de christenvrouw vaste voet krijgen in ons voorstellingsvermogen en in ons diepste innerlijk. We hebben als gevolg daarvan controle-apparaten vanbinnen die pleiten voor de kant van de wet en niet voor de kant van genade en vrijheid. Dit brengt met zich mee het koesteren van de verkeerde gedachte dat sterven aan je ik (het ego of de oude mens) betekent het sterven aan onze "macht om te doen en te zijn, d.w.z. onze mannelijke creatieve wil".

Met dit laatste plaatst ze de verkeerde gedachte over het sterven aan je ik in een gnostisch kader (zie punt 2.2.). Dat niet alleen, volgens Leanne Payne lopen we door bovenstaande het gevaar het echte ik te doden of we riskeren, in het minst slechte geval, dat het mannelijke en vrouwelijke niet met elkaar in evenwicht zijn.

Psychologisch gezien is het juist dat het echte ik (het gezonde zelfbewustzijn) gedood kan worden. Men ervaart zichzelf dan als een non-persoon (blz.127) of als een niemand. Dit is een toestand van ernstige vervreemding van zichzelf, die men ten onrechte kan houden voor het gestorven zijn aan zichzelf. Het verdringen van eigen (legitieme) wensen en behoeften wordt dan aangezien voor bijbelse zelfverlochening en onderdanigheid. Dit doden van de individuele persoonlijkheid staat in de visie van Leanne Payne dus gelijk aan het doden van het echte, d.w.z. hogere ik in God. Als dit echte ik om de nieuw mens in Christus zou gaan, zou die niet gedood kunnen worden, hoogsten kunnen onderliggen of weinig tot zijn recht komen.

Ze wijst er verder op dat er aan de ander kant van het spectrum net zulke schadelijke psychologische gevaren te vinden zijn - van starre onderwerping aan mannen tot extreem feminisme. "De psychologische en geestelijke problemen van vrouwen, die opgesloten zitten in de beperkende intellectuele en emotionele structuren van ieder uiterste zijn even ernstig. Hoewel de levenrol in iedere sfeer totaal verschilt van de ander, missen beide vrijheid. Beide voeren vrouwen tot slavernij. De vrouw aan ieder einde van het spectrum kan er in slagen het echte ik te doden".

Blijkbaar hebben dus ook extreme feministen, gekenmerkt door hun haat tegen God en de schepping (waar vaak heel wat achter zit), een hoger ik dat gedood kan worden. Hieruit spreekt weer de gedachte dat we in diepste wezen allemaal goddelijk zijn.

"In het minst slechte geval is het mannelijke en vrouwelijke niet met elkaar in evenwicht, noch in onszelf, noch in onze relaties met mensen. We zien onszelf niet zoals Jezus ons ziet". Wat Leanne Payne hiermee bedoelt wordt duidelijk gemaakt met een citaat van Dorothy Sayers.

Het 1e gedeelte, over hoe Jezus met vrouwen omging, zullen we alleen maar kunnen beamen. Aan het eind van het citaat echter, worden Zijn tijdgenoten, Zijn profeten vóór Hem en Zijn kerk tot op heden, op één lijn gesteld met degenen die menen dat vrouwen onmenselijk zijn. Waar vinden we dit in Gods Woord?

Dat Zijn kerk na Hem vaak verkeerd omgesprongen is met schriftuurlijke gegevens over de vrouw moeten we tot onze schaamte bekennen, maar we mogen het ook weer niet generaliseren of dit projecteren op het Woord van God, hetzij direkt of indirekt. Dit laatste gebeurt wanneer Dorothy Sayers een negatieve visie op de vrouw afleidt van Zijn profeten vóór Hem, Zijn tijdgenoten en Zijn Kerk na Hem. Ongetwijfeld vallen hier ook de Nieuw-Testamentische apostelen en profeten onder. Deze waren, evenals zijn profeten vóór Hem, door God geïnspireerd in het spreken over de vrouw. Hiermee wordt dus indirekt het gezag van de Schrift aangetast en in feite God aansprakelijk gesteld voor een negatieve visie op de vrouw. Leanne Payne neemt dit over.

Naar aanleiding hiervan, en van het eerdergenoemde, staan we voor de vraag wat ze ten diepste bedoelt te zeggen met verkeerde ideeën over de plaats van christenvrouwen, die vaste voet krijgen in ons voorstellingsvermogen en in ons diepste innerlijk en met controle-apparaten, die pleiten voor de kant van de wet en niet voor genade en vrijheid.

Op blz.134, 1e alinea, schrijft ze dat een gezonde vrouw begrijpt en blij is met het feit dat Christus het hoofd van de man is en dat de man het hoofd van de vrouw is. Ze eigent zich geen gezag toe. Hier gaat ze dus een stukje mee in het schriftuurlijk onderwijs aangaande man en vrouw, maar ze spreekt dit weer tegen door te schrijven dat ook de man zich geen gezag mag toe-eigenen.

Dit laatste is in strijd met bovenstaande (1.Kor.11:3) en andere Schriftplaatsen (zoals b.v. Ef.5:22-33), althans wanneer we uitgaan van gezag dat afgeleid is van Gods gezag. Men kan gezag ook misbruiken uiteindelijk of het zichzelf op een verkeerde manier toe-eigenen.

Ze stelt verder dat een wijze echtgenoot en een wijze kerkleiding de verloste, geestelijk volwassen vrouw zal vragen om het leiderschap te delen. Hiertegenover plaats ze het gezegde: "De man is verantwoordelijk". Dit wordt volgens Leanne Payne alleen gezegd door een wetticist en een wetticist is iemand, die de vrouw niet vraagt om het leiderschap te delen. Daardoor gaat wat zij is, een schepsel van God met gaven, helemaal verloren.

Natuurlijk hangt het ook hier weer af vanuit welke gezindheid men spreekt, maar hoe een grote verantwoordelijkheid de man heeft blijkt wel uit Ef.5:22-33. Omdat de man het hoofd van de vrouw is, evenals Christus het hoofd is van de Gemeente, moet hij zijn eigen vrouw liefhebben zoals Christus de Gemeente liefgehad heeft. Op deze manier zal hij er oog voor hebben, dat ze in alle opzichten tot haar recht komt en zich kan ontplooien overeenkomstig haar gaven.

Een vrouw met leidinggevende capaciteiten zal die, als het goed is, ook in haar huwelijk en gezin, alsmede binnen de Gemeente kunnen benutten, mits men rekening houdt met de door God ingestelde gezagsorde, zowel in het huwelijk als binnen de Gemeente (zie vervolg). Dit laatste is echter niet wat Leanne Payne bedoelt. Gezien vanuit haar androgyne mens- en Godsbeeld wijkt ook op dit punt haar onderwijs af van de Schrift.

 

3.2. Gedeeld leiderschap op grond van de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw.

Ze vindt dat vrijheid en onderdanigheid beide bijbelse principes zijn, maar dat vrijheid op de eerste plaats komt. Dat is terecht als we ervan uitgaan, dat zonder de wet des geestes des levens, die ons vrijmaakt van de wet der zonde en des doods geen echte bijbelse onderdanigheid mogelijk is. Het is onderdanigheid in vrijheid. Leanne Payne echter bedoelt met vrijheid een gnostische vrijheid, zoals bleek uit heel het voorafgaande.

Ze wil heel voorzichtig zijn en het principe van vrijheid en onderdanigheid niet tegen elkaar uitspelen en het ene deel van de Schrift niet zo uitleggen, dat dit het andere tegenspreekt. Intussen geeft ze aan dat de verzen over onderdanigheid van de vrouw maar enkele korte zinnen zijn en gemakkelijk uit zijn verband te halen en noemt ze de vrijheid van de vrouw een werkelijkheid die veel hoger en groter is en moeilijker te definiëren. Deze hogere werkelijkheid heeft, zoals we inmiddels zullen begrijpen, te maken met de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid.

Om genoemde vrijheid te begrijpen moeten we de hele Galatenbrief lezen, of eigenlijk het hele nieuwe Testament, aldus Leanne Payne. Ze zet Gal.3:26-28 en Gal.5 tegenover allerlei teksten over onderdanigheid. Onderdanigheid aan elkaar, aan God, aan alle verordeningen van mensen, de jongere aan de oudste en vrouwen aan echtgenoten. Op Gal.3:26-28 en Gal.5 gaat ze hier niet dieper in. Om te begrijpen wat ze verder schrijft zijn we dus aangewezen op eerdere gegevens in "Crisis in mannelijkheid".

In Gal.5 roept Paulus ons op om in de vrijheid te staan waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft. Hoe Leanne Payne hierover denkt werd besproken in punt 2.4. naar aanleiding van blz.41 en 55. Haar visie op Gal.3:26-28 werd besproken in punt 2.2.2. naar aanleiding het citaat van John Gaynor Banks op blz.44: "Ook de vrouwelijke discipel heeft een aandeel in de mannelijke impulsen van de ziel. Zij zal ook de wil ontwikkelen om te scheppen, te veroveren, te overwinnen; want de verloste ziel moet geïntegreerd worden, verenigd met de natuur van Christus, in wie er uiteindelijk noch mannelijk, noch vrouwelijk is, maar één mens in Christus".

Vanuit haar gnostische visie op de Galatenbrief en alle teksten over onderdanigheid schrijft ze verder op blz.135 dat er hogere wetten zijn, hogere principes die gehoorzaamd moeten worden en deze vervangen soms de lagere wetten of principes. "Wanneer een politicus of geestelijk leider, een werkgever, ouder of echtgenoot gebiedt wat God verbiedt of verbiedt wat God gebiedt, onderwerpen we ons niet". Dat is duidelijk, maar maakt dit onderdanigheid tot een lagere wet of een lager principe?

Hoe ze een en ander bedoelt blijkt uit het vervolg. Ze wijst erop dat een gezonde vrouw weet dat er externe autoriteiten zijn die gehoorzaamd moeten worden. "Maar net zoals Dietrich Bonhoeffer in nazi-Duitsland een valse machtsaanmatiging waarnam, zo moet de vrouw zich bewust zijn van de meer subtiele overweldigers van de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin haar en het mannelijke in God. Zij beseft, dat er grenzen zijn aan autoriteit en dat hogere wetten lagere wetten vervangen".

De autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin haar en het mannelijke in God is, zoals in punt 2.4. aangetoond werd, een gnostische autoriteit, gebaseerd op haar androgyne mens- en Godsbeeld (zie ook blz.40 over autoriteit, mannelijkheid en zoonschap). De hogere wetten zijn de kosmische wetten die gehoorzaamd moeten worden. Wanneer onderdanigheid hiermee in strijd is gaat het om een lagere wet, die we niet hoeven te gehoorzamen. Leanne Payne vlakt onderdanigheid aan elkaar niet uit, maar op deze manier past het alleen binnen de gnostische wet der liefde.

In feite komt het erop neer, dat op grond van de hogere, kosmische wetten (de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid) de man zich geen gezag mag toe-eigenen. Het is een valse machtsaanname en komt niet overeen met de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw. Het is pleiten voor de kant van de wet en niet voor de kant van genade en vrijheid.

Alleen de hogere, kosmische wetten bevrijden van de wet (punt 2.4.). Hieruit volgt dat men een wetticist is, als men op grond van Gods Woord anders leert. Zoals we begrijpen raakt een en ander ook de strijd om de vrouw in het ambt en het geheimnis in Ef.5:22-33.

Ze vervolgt: "In plaats van zichzelf te zien door de ogen van degenen in de kerk die haar foutief in een hokje zetten, en inplaats van zichzelf te onderwerpen aan een feministische ideologie, die haar opnieuw in een hokje zou zetten, zal zij naar God kijken voor haar ware identiteit en het vermogen haar eigen beperkingen te overstijgen. Dit zal zij allemaal doen met het doel de gezonde dochter van God te worden en de vrouwelijke discipel waartoe ze geschapen is".

Op blz.118/119 geeft Leanne Payne een nadere omschrijving van wat het inhoudt om een gezonde dochter van God te zijn en van het doel waartoe de vrouw geschapen is:

a. Het is een geestelijk volwassen vrouw die, in contact met haar mannelijke kant, tot bloei komt en geschikt is als leider in de christelijke gemeenschap.

b. "Vrouwen bevrijden om 1. de persoon te worden zoals ze waren bedoeld en 2. de "moeders in Israel" te worden die onderwijs geven en anderen bevrijden, zou een hoofddoel moeten zijn van de leiders in de kerk. Er moeten effectieve mannelijke en vrouwelijke discipelen zijn, alleen dan zullen mannen evenals vrouwen de volheid van hun roeping in Christus bereiken".

Naar aanleiding hiervan wijst ze op de zeer grote behoefte aan de bediening van gebed om innerlijke genezing, want begaafde, maar gebonden vrouwen vullen de kerkbanken.

Haar uitgangspunt is dus ook hier de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw. Op grond hiervan is het leiderschap ook voor de vrouw weggelegd. "Een wijze kerkleiding en een wijze echtgenoot zal de geestelijk verloste vrouw vragen het leiderschap te delen" (blz.134).

Na haar uiteenzetting over hogere kosmische wetten en principes die gehoorzaamd moeten worden komt ze hier weer op terug, waarbij echter de nadruk meer komt te liggen op de complementariteit en de polariteit van de seksen (blz.135/136).

Zoals we al zagen in punt 2.1 sluit in de visie van Leanne Payne de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens de complementariteit en polariteit van de seksen niet uit. Uit hdst.4 en 5 blijkt dat ze ook hieraan een gnostische invulling geeft, evenals aan het begrip "polariteit in eenheid". Ter verduidelijking kom ik daar straks op terug, maar het is alvast belangrijk om vast te houden, omdat we anders geneigd zijn om onze eigen invulling te geven aan wat ze verder schrijft over het gedeelde leiderschap en daarmee over het hoofd te zien waar het in werkelijkheid om gaat.

 

3.3. Gedeeld leiderschap en de complementariteit en de polariteit van de seksen.

Ze begint met te zeggen dat er iets in de vrouw is, waardoor ze om de rol van leiderschap op zich te nemen, een man hard nodig heeft- net zoals hij het nodig heeft haar te vragen het leiderschap te delen. Hierop aansluitend schrijft ze: "Wanneer een man een vrouw eenmaal uitnodigt het leiderschap te delen, zouden ze eigenlijk beiden hun door God gegeven gaven en vermogens tot leiderschap moeten gebruiken".

Uitgaande van het gedeelde leiderschap op grond van de autori-teit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw (en uiteraard het mannelijke in de man) lijkt dit een totaal overbodige opmerking. Gelet echter op de context (de complementariteit en de polariteit van de seksen) is het aannemelijk dat ze hier tevens doelt op de aan de sekse gerelateerde eigenschappen van de vrouw.

Hierbij moeten we meer denken aan de wederzijdse bevruchting, zoals die binnen de cirkel plaatsvindt. Ten aanzien van het functioneren in de buitenwereld, de wereld van de daad en actie, bevrucht het mannelijke (wil) het vrouwelijke en ten aanzien van de wereld van het innerlijk, het spirituele niveau, bevrucht het vrouwelijke (intutie) het mannelijke

(zie punt 2.2.).

Waarschijnlijk doelt Leanne Payne hierop als ze schrijft dat er iets in de vrouw is waardoor ze, om de rol van leiderschap op zich te nemen, de man hard nodig heeft- net zoals hij het nodig heeft haar te vragen het leiderschap te delen. Hiermee wordt dus de man het leiderschap niet ontzegd, zoals radicale feministen het liefst zouden zien (2e alinea). Ze wijst er dan ook op dat als er geen man is die het leiderschap op zich kan nemen, er iets mis is met de mannen in de gemeenschap. Er is een crisis in mannelijkheid. Naar aanleiding hiervan komt ze tot de volgende uitspraak:

"Om een volledig en evenwichtig leiderschap te bereiken heeft de man de gaven van leiderschap en wijsheid van de vrouw nodig. En een vrouw kan het meest vrouw zijn, wanneer er een gezonde man is op wie zij kan reageren wanneer zij leidt".

M.a.w. om optimaal als leider te kunnen functioneren is de man afhankelijk van het leiderschap en de wijsheid van de vrouw en de vrouw kan het meest vrouw zijn wanneer de man zich hiervoor ontvankelijk betoont.

De manier waarop de vrouw het meest vrouw kan zijn wijst op een volledige omkering van de Schrift. Dit is de consequentie van haar androgyne mens- en Godsbeeld. Op spiritueel niveau is de vrouw de bevruchtster en de man ondergeschikt aan het vrouwelijke principe (zie punt 1.7.). In Gods Woord ligt dit net andersom.

Efeze 5:22-33 leert ons dat de man het hoofd van de vrouw is evenals Christus het hoofd is van de Gemeente. Daarom moet hij haar liefhebben zoals Christus de Gemeente liefgehad heeft en Zichzelf voor haar overgegeven heeft. En de vrouw moet zijn gezag en leiderschap eerbiedigen, evenals de Gemeente dit verschuldigd is aan Christus. Dit betekent dat de vrouw onderdanig hoort te zijn aan de man (vs.22). "Gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man in alles (vs.24)".

Dit houdt geen devaluatie in van de vrouw, maar juist een bevrijding uit haar gevallen positie. De man is het beeld en de heerlijkheid van God en de vrouw is de heerlijkheid van de man (1.Kor.11:8-9), want" de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man" (1.Kor.11:8-9).

Wat deze heerlijkheid inhoudt komt treffend tot uitdrukking in Ef.5:26-27. Naar aanleiding hiervan wijst Paulus erop de man verplicht is zijn eigen vrouw lief te hebben als zijn eigen lichaam. Hij voedt het en koestert het (onderhoudt het St.Vert.), zoals de Here de Gemeente (vs.28-29). "Want wij zijn leden van zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn gebeente (net zoals dus Eva been van Adams gebeente was en vlees van zijn vlees, Gen.2:23). Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees worden. Dit geheimenis is groot, doch ik zeg dit ziende op de Here en de Gemeente" (vs.30-32). Zie voor het duideljke verschil tussen deze schriftgegevens en wat Leanne Payne leert punt 2.1.

Op deze manier kan de vrouw het meest vrouw zijn. Van hieruit bekeken had er eigenlijk moeten staan in "Crisis in mannelijkheid": Voor een optimale ontplooiing heeft de vrouw de gaven van leiderschap en wijsheid van de man nodig. En een man kan het meest man zijn wanneer er een gezonde vrouw is op wie hij kan reageren wanneer hij leidt.

Overigens is hiermee niet alles gezegd. De vrouw is de man tot hulp gegeven (Gen.2:18). Ze is zijn medewerkster en dat vraagt ook om inzet van haar gaven en capaciteiten, inclusief wijsheid. "En toch, in de Here is evenmin de vrouw zonder de man iets als de man zonder de vrouw. Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God" (1.Kor.11:11-12).

"Ik wil echter dat gij dit weet: Het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd van de vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God" (1.Kor.11:3). Waar het uiteindelijk om gaat is het gezag dat aan de man is toebetrouwd. Het is een dienend gezag. "Laat ieder voor zich zijn eigen vrouw liefhebben als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor de man (Efeze 5:33)". Uiteraard geldt dit laatste ook voor de verhoudingen binnen de gemeente.

Een mooi voorbeeld van dit alles is te vinden in Spreuken 31, over de degelijke huisvrouw. Haar man biedt haar volop de gelegenheid om haar gaven en capaciteiten te benutten. Hij vertrouwt op haar en zij doet hem goed al de dagen van haar leven (vs.11-12). Ze opent haar mond met wijsheid en vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong (vs.26). Niet alleen door haar man en zonen wordt ze geprezen (vs.28), ook in de poorten verdienen haar daden lof (vs. 31). Evenwel is het haar man die bekend is in de poorten en er mede aanzit met de oudsten van het land (vs.24), d.w.z. om het volk te richten en te leiden.

Nieuw-testamentisch overgezet komt dit laatste overeen met het onderwijs van Paulus over de plaats van man en vrouw binnen de gemeente. Hierbij beroept hij zich eveneens op de scheppingsorde, wat inhoudt dat het gezag (het geestelijk leiderschap) ook binnen de gemeente aan de man is toebetrouwd (1.Tim.2:11-15).

Om uit "de crisis" te geraken zullen we weer naar dit alles terug moeten. Uiteraard vraagt dit van beiden gehoorzaamheid aan het Woord van God, een gehoorzaamheid die iets heel anders inhoudt dan Leanne Payne ons wil doen geloven.

"Dus om heelheid te bereiken kiest de vrouw gewoon om God te gehoorzamen" (blz.136). Zoals we zagen ging het hierbij om gehoorzaamheid aan de hogere kosmische wetten en principes, gebaseerd op haar androgyne mens- en Godsbeeld. Haar uitgangspunt was de integratie van mannelijke en vrouwelijke in de mens, waarbij de nadruk kwam te liggen op de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw, om van daaruit terecht te komen bij de complementariteit en de polariteit van de seksen. Beide pleiten in haar visie voor een gedeeld leiderschap.

Terugkerend naar een onvolwassen geestelijke en psychologische positie van de vrouw komt Leanne Payne tenslotte tot de volgende conclusie: "Om haar volledige volwassenheid in Christus te bereiken moet ze kiezen voor de gezonde vrouwelijkheid die de mannelijkheid van de man in het huwelijk aanvult en compleet maakt".

De nadruk die in deze uitspraak volledig komt te liggen op de complementariteit en de polariteit van de seksen lijkt in strijd met haar uitgangspunt, n.l. de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens. Voor Leanne Payne echter sluit het één het ander niet uit. Voor een goed verstaan moeten we terug naar hoofdstuk 5 van "Crisis in mannelijkheid.

Om een volledig persoon te worden, een evenwichtig vrouwelijk maker naar het beeld van haar Schepper-Vader, moet de vrouw in contact staan met haar zuivere mannelijke kant (blz.96). Om heel te worden moet niet alleen haar vrouwelijkheid worden bevestigd, maar de mannelijke kant moet in haar worden erkend, in evenwicht gebracht en waar nodig worden versterkt (blz.95, 3e alinea). Voor de man geldt dit net andersom.

Een gezonde mannelijkheid en een gezonde vrouwelijkheid vraagt dus zowel om integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens als om bevestiging van de seksuele identiteit. Op blz.95 (2e alinea) vertolkt Leanne Payne een en ander als volgt: "

Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn eigenschappen van God en wij, naar zijn beeld geschapen, zijn zeer zeker - in ons geestelijke, psychologische en fysieke wezen - tweepolige schepselen. Onze Schepper, die alles wat waar en echt is in zich heeft, weerspiegelt zowel het mannelijke en vrouwelijke, en dat doen wij ook. Hoe meer we naar zijn beeld functioneren, hoe meer we zowel het mannelijke en vrouwelijke weerspiegelen in het juiste evenwicht - dat wil zeggen, in de verschillende gradaties en aanleg passend bij onze seksuele identiteit als man en vrouw".

M.a.w., er moet evenwicht zijn tussen het mannelijke en vrouwelijke in de mens, maar niet zo dat het ten koste gaat van onze seksuele identiteit.

Aan de seksuele of gender-identeit en hoe die zich precies verhoudt tot de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens wordt door Leanne Payne uitgebreid aandacht besteed op blz.97-106. Kort samengevat komt het hier op neer:

Er is niet alleen een biologisch verschil tussen man en vrouw, maar ook een gedragsmatig en intellectueel verschil. Ze noemt dit het fundamentele mannelijke en vrouwelijke principe. Net zoals in de seksuele fysiologie het vrouwelijke principe er een van ontvangen en het mannelijke principe er een is van aanvallen en penetreren, is dat ook het geval op het gedragsmatige en intellectuele vlak.

In een normale, maar geestelijk onvolwassen toestand komt het mannelijke principe tot uiting in een machtsdrang en het vrouwelijke principe in een te sterke drang om te ontvangen en op de man te reageren. Men zoekt bevestiging en identiteit in prestaties (man) of in de liefde van de man (vrouw) in plaats van in de liefde van of de eenheid met God. Deze in zichzelf gecentreerde mannelijkheid en vrouwelijkheid staat niet alleen de gehoorzaamheid aan God in de weg, maar ook de complementariteit van de seksen. Man en vrouw moeten daarom sterven aan de sterke drijfveren van hun gender-identiteit, zodat er een opstanding plaats kan vinden.

Hiervoor is nodig dat ieder van hen zichzelf als man en als vrouw leert kennen, d.w.z. het mannelijke en vrouwelijke moet in hen verenigd worden. Het volwassen, niet in zichzelf gecentreerde mannelijke en vrouwelijke binnenin hen (het hogere ik in vereniging met God) bevrijd de man van zijn machtsdrang en de vrouw van de geneigdheid tot de man (vgl. blz.127-128).

Niet alleen het vrouwelijke in de man en het mannelijke in de vrouw bieden tegenwicht tegen een te sterke genderdrang (vgl. blz.140), maar in contact met de onzichtbare (transcendente) werkelijkheid wordt bovendien de egocentrische mannelijke wil getemperd door de transcendente Mannelijke Wil en de egocentrische vrouwelijke genderdrang om te ontvangen getemperd door de rustiger wijsheid die van God komt (= de transcendente Vrouwelijke Wijsheid).

M.a.w., door de integratie van het mannelijke en vrouwelijke in de mens (= de vereniging met de grote kosmische mannelijke en vrouwelijke tweevoudigheid) wordt de gender-identiteit bevestigd en dit komt de echte complementariteit van de seksen ten goede. Tot zover deze samenvatting.

Als Leanne Payne dus schrijft "Om haar volledige volwassenheid in Christus te bereiken moet de vrouw kiezen voor een gezonde vrouwelijkheid, die de mannelijkheid van haar man aanvult en compleet maakt", dan betekent dit in haar visie dus kiezen voor evenwicht tussen het mannelijke en vrouwelijke in haar. Dit was ook haar uitgangspunt ten aanzien van het gedeelde leiderschap. "Een wijze kerkleiding en een wijze man zal de geestelijk volwassen vrouw vragen om het leiderschap te delen".

Enerzijds verleent het mannelijke in de vrouw haar autoriteit en dus het recht hiertoe, anderzijds verleent het vrouwelijke in haar, d.w.z. haar gender-identiteit, haar de specifieke vrouwelijke wijsheid die de man nodig heeft om een volledig en evenwichtig leiderschap te bereiken. Zoals we zagen valt er andersom ook het nodige over te zeggen. Op blz.147 schrijft Jeffrey Satinover dat het echte mannelijke het vrouwelijke naar voren roept en dit steunt (wil) - zowel inwendig als onderling; en het echte vrouwelijke het echte mannelijke koestert en geneest (wijsheid/intuïtie) - zowel inwendig als onderling (zie ook punt 2.2.).

In verband hiermee spreekt Leanne Payne over "polariteit in eenheid" als uitdrukking van volheid van zijn, waarbij ze onderscheid maakt tussen het geestelijke niveau en het natuurlijke niveau.

 

3.4. Polariteit in eenheid als uitdrukking voor volheid van

zijn.

"Polariteit in eenheid" is in de gnostisch/heidense traditie de uitdrukking voor volheid van zijn en wijst op de androgyne natuur van de Godheid zelf. Afgeleid daarvan wijst het geestelijk gezien op het mannelijke en vrouwelijke in de mens, wat samen Gods beeld vormt (blz.94/95 en 101/102). Hierbij moeten we dus denken aan het echte of hogere ik in vereniging met God.

Op natuurlijk niveau wijst volheid van zijn op de complementariteit en de polariteit van de seksen, zij het dat ook hier een diepere spirituele betekenis achter zit (blz.81-82). Hierbij gaat het niet alleen om het fysieke (blz.100//101). Zie ook blz.106, over de diepe ontologische betekenis in de zaak van de essentiële polariteit van de seksen en van het mannelijk en vrouwelijk gender. "Hun complementariteit negeren, waar volheid van zijn op natuurlijk vlak uit voorkomt, betekent uiteindelijk een klap uitdelen aan het echte ik in ieder mens - aan het zijn zelf".

Het natuurlijke symboliseert het geestelijke. Op blz.17 wordt de echtelijke staat een symbolisch herstel genoemd van het mannelijke en vrouwelijke in de mens, wat samen Gods beeld vormt. Plato drukt het zo uit: Man en vrouw herstellen in de seksuele omhelzing de primaire eenheid van de menselijke persoon in zijn volheid (blz.9 en 102).

Vertaald naar Gal.3.26-28 gaat het Leanne Payne om de primaire eenheid van de menselijke persoon in zijn volheid, die in Christus hersteld is. "Want de verloste ziel moet geïntegreerd worden, verenigd met de natuur van Christus, in wie er uiteindelijk mannelijk noch vrouwelijk is" (punt 2.2.2.). Onnodig te zeggen dat het hier gaat om een gnostische vereniging met God, die tevens verwijst naar de eenheid in het huwelijk. Een en ander staat haaks op het geheimenis of de verborgenheid uit Ef.5:22-33 (punt 2.1.).

Eenheid komt voort uit polariteit (blz.94 en 101). Dat geldt zowel het geestelijke als het natuurlijke. Wat de eenheid betreft wordt in "Crisis in mannelijkheid" gesproken over tot één vlees worden, zowel inwendig als onderling (blz.147) en wat de polariteit betreft over de dans in ons en de dans tussen ons (blz.138-139 en 80). In dit laatste ligt tevens verklaard dat het mannelijke in spiritueel opzicht ondergeschikt is aan het vrouwelijke. In meer dan één opzicht valt dit af te leiden uit "Crisis in mannelijkheid".

Wanneer Leanne Payne het heeft over eigenschappen die horen bij het mannelijke in de vrouw of het vrouwelijke in de man dan zegt het tegelijkertijd iets over eigenschappen die eigen zijn aan de seksuele identiteit van de man of de vrouw. Hierbij moeten we dus niet alleen denken aan het fysieke. Deze eigenschappen of deugden worden altijd afgeleid van het mannelijke of vrouwelijke in "God".

Zie blz.103, 1e alinea, over de mannelijke wil en de vrouwelijke wijsheid. De mannelijke wil is afgeleid van het mannelijke in God en de vrouwelijke wijsheid, waarvan de man dus afhankelijk zou zijn om een volledig en evenwichtig leiderschap te bereiken, is afgeleid van het vrouwelijke in God, God de Moeder als de Sofia. Zie verder blz.81 over het mannelijke, logische redenerende denken/vorm en het vrouwelijke, intuïtieve denken/materie en dat er geen scheiding tussen mag zijn. Vervreemd van het vrouwelijke in hemzelf en van zijn vrouwelijke tegenhanger is de man niet meer in staat om in contact te komen met het mysterie van het zijn (blz.81).

Zo zijn er nog wel meer voorbeelden van speciale mannelijke of vrouwelijke deugden te noemen in "Crisis in mannelijkheid", waarvoor geen enkele grond te vinden is in Gods Woord (zie blz.44 en 91-93). Zelfs al is veel van wat Leanne Payne

schrijft over het fundamentele mannelijke en vrouwelijke principe (blz.98-106) ook voor ons als christenen herkenbaar, het gaat om de gnostische invulling ervan, die in strijd is met Gods Woord.

Vgl. 1. Thim.2:5: Want er is één God en ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.

Vgl. 1 Kor.1:18-31: Zowel aan Joden als Grieken predikte Paulus Christus, de kracht Gods en de Wijsheid Gods.

"Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons van God geworden is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligheid en verlossing. Opdat het zij, gelijk geschreven is: Wie roemt, roeme in de Here" (vs.30-31).

Vgl.Kol.2:10: Want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem (zie hiervoor ook punt 2.4.2.).

In tegenstelling hiermee baseert Leanne Payne haar onderwijs

op heidense wijsheid en hoe ingewikkeld het zo alles bij elkaar ook zijn mag, ze weet het allemaal een plaats te geven in haar onderwijs over de vrijheid van de christenvrouw. Ze sluit haar betoog af met opnieuw een citaat van Lewis, waarin de gnostische "polariteit in eenheid" eveneens tot uitdrukking komt. Hiermee is ze tevens aan het eind gekomen van "Crisis in mannelijkheid".

Samenvattend kunnen we stellen, dat het in "Crisis in mannelijkheid" gaat om het bereiken van een gezonde mannelijkheid en een gezonde vrouwelijkheid en daarmee een volledige volwassenheid in "Christus".

"Om heel te worden moet niet alleen haar vrouwelijkheid worden bevestigd, maar de mannelijke kant moet worden erkend, moet in evenwicht gebracht en waar nodig worden versterkt "(blz.95). Voor de man geldt dit net andersom.

De consequentie hiervan is niet alleen een nivellering van de verschillende positie van man en vrouw (het gedeelde leiderschap op grond van de autoriteit die rechtmatig toekomt aan het mannelijke binnenin de vrouw), maar houdt tevens de ondergeschiktheid in van de man aan het vrouwelijk principe (het spirituele leiderschap van de vrouw). In beide gevallen zet het de schriftuurlijke betekenis van ons man en vrouw zijn op zijn kop.

Vgl. nogmaals "Een ander testament" van J.Slavenburg, deel 2, hdst.8. En Jezus zeide: "Als jullie de twee één maakt en als jullie het innerlijk maakt als het uiterlijk, en het uiterlijk als het innerlijk, en het boven als beneden, en als jullie het mannelijke en vrouwelijke één en hetzelfde maakt, zodat het mannelijke niet mannelijk zal zijn en het vrouwelijke niet vrouwelijk, dan zullen jullie binnengaan in het Koninkrijk".

 

3.5. Conclusie

Geregeld stelt Leanne Payne in "Crisis in mannelijkheid" haar visie tegenover die van het feminisme als ideologie of de onechte androgynie van extreme feministen (blz.95 en 132-135). Hiermee wekt ze de schijn van echtheid. Maar net zoals bij radicale feministen is ook bij haar de scheppingsorde in het geding en daarmee het gezag van God. "Ik ben God en niemand meer".

De feministische theologie, die eveneens beïnvloed is door de gnostiek, interpreteert Gal.3:26-28 op dezelfde manier als Leanne Payne doet, met dien verstande dat er aanvankelijk minder rekening gehouden werd met de complementariteit en de polariteit van de seksen.

In zijn verweer hiertegen (1985) schrijft prof. Huntemann in de "Onpersoonlijke mens", blz.85/85, o.a. het volgende:

De betekenis van deze uitspraak van Paulus is toch niet dat er in Christus geen mannen en vrouwen meer zijn? De verlossing in Christus betekent geen verwoesting, maar verlossing van de schepping. Door de zondeval is de vrouw in een onderworpen positie terecht gekomen. Er zijn vele voorbeelden van de vernedering van de vrouw en de strijd tussen man en vrouw in de geschiedenis aan te wijzen.

De verlossing in Christus brengt een verandering in het samenhoren van man en vrouw, dat door de zondeval repressief was geworden. De in de schepping gelegde gezagsstructuur wordt niet afgeschaft, maar verlost! Man en vrouw vallen nu onder de bevrijde scheppingsorde: "Ik wil dat gij dit weet: Het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd van de vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God" (1.Kor.11:3). Tot zover Prof. Huntemann.

Inmiddels is in de derde feministische golf meer oog gekomen voor de man. Een belangrijke stroming binnen het feminisme is voor een versmelting van matriarchaat en patriarchaat (het innerlijk huwelijk), over het algemeen in seksueel gnostische zin. De hekserij en (goden- en) godinnenverering viert binnen de feministische beweging hoogtij.

In de feministische theologie ziet men dezelfde verschuiving. Het gaat niet meer alleen om God de Moeder, maar om God de Moeder en God de Vader. De verschillen zijn dus kleiner geworden, hoewel ook hiermee vergeleken Leanne Payne zo op het eerste gezicht nog schriftuurlijk aandoet. Zoals blijkt kunnen we ons daar erg in vergissen.

Niettegenstaande de behartigwaardige dingen die ze schrijft over de crisis van de man en de gebogen positie van de vrouw, is het haar gnostische visie op genezing en herstel, die haar onderwijs tot een ernstige dwaalleer maakt. Dat niet alleen, haar praktijk van innerlijke genezing brengt pseudo-moeders (en -vaders) in Israël voort. Hier heeft de gemeente van Christus geen gebrek aan, integendeel.

De gnostiek is in wezen anti-christelijk en voert tot afval van het Woord van God. Hiertegenover staat een van harte buigen voor het Woord van God. Dit houdt geen slaafse onderdanigheid aan de man in, maar een onderdanigheid in vrijheid. Van mannen vraagt het om hun verantwoordelijkheid te verstaan overeenkomstig Efeze 5:22-33, met inbegrip van vers 21: Elkaar onderdanig zijnde in de vreze Gods. Van leiders in de gemeente vraagt het (eveneens) om een van God afgeleid gezag dat niet heerst, maar dient en oog heeft voor de vrouw en haar gaven, voor de vrouw als persoon.

We leven weliswaar nog in een gebroken wereld en hoe te handelen in situaties, waarin sprake is van dominantie van de man of misbruik van gezag is weer een ander chapiter. De oproep tot onderdanigheid aan de man sluit niet uit dat men op een gezonde manier op mag komen voor zichzelf.

Bovenstaande gegevens pleiten niet voor de vrouw in het ambt, maar bevestigen veeleer de mening dat Gods Woord geen vrouwen in het ambt toestaat. Bevrijding en genezing van de christenvrouw houdt ook in dat vrouwen zullen moeten leren om niet uit reactie op negatieve ervaringen meer te willen dan Gods Woord toelaat. Uiteraard kunnen daar ook andere redenen voor zijn en past ons altijd voorzichtigheid in ons oordeel. Het geldt ook hier, dat uitzonderingen de regel bevestigen (denk aan Deborah), maar die uitzondering mag geen regel worden.

Er valt buiten het ambt genoeg werk te doen voor vrouwen in de gemeente, overeenkomstig de gaven en capaciteiten van God ontvangen. Paulus gaf veel ruimte aan vrouwen in het gemeentewerk, maar was tegelijkertijd heel duidelijk in zijn onderwijs aan wie het geestelijk gezag toekomt in de gemeente. We kunnen dit laatste dus maar moeilijk aan cultuurgebondenheid toeschrijven, tenzij we de Schrift eigenmachtig uitleggen (2.

Petr.1:20-21).

Hiermee zitten we, zoals hopelijk duidelijk aangetoond, in het spoor van de gnostiek en van de feministische en (post)moderne theologie en dreigt gevaar voor dezelfde afval van het Woord van God, wanneer we ons hiervoor openstellen of geen krachtig verweer bieden ertegen.

Op welke manier de praktijk van innerlijke genezing, in navol-ging van Agnes Sanford, ertoe bijdraagt dat valse geesten de Gemeente van Christus binnendringen komt in het volgende deel aan de orde.

 

HOME