Oorspronkelijk verschenen in Tijdschrift voor Theologie en Pastorale Counseling

9de jaargang, 2de kwartaal 1998, nr.38, p.40‑42

© Centrum voor Pastorale Counseling v.z.w.

 

BOEKBESPREKING: GODS TEGENWOORDIGHEID GENEEST

Jef De Vriese

 

Dit artikel is een boekbespreking van: Leanne Payne

Gods tegenwoordigheid geneest, Kok: Kampen, 1997.

Jef De Vriese stelt de vraag of de theologie achter deze vorm van pastoraat de deur opent naar dwaalleer.

 

Op zoek naar zuivere ervaringen

“Gods Tegenwoordigheid geneest” sluit naadloos aan bij de behoefte van de hedendaagse gelovige: vastgelopen in een verstandelijk geloof, op zoek naar godservaring, op zoek naar echtheid.

Bewust van de beperkingen en gevaren van het subjectief voorstellingsvermogen (p.21, 31, 85, 167, 170), verdedigt Payne de ervaring van de tegenwoordigheid van God, via het “zuiver voorstellingsvermogen”, een intuïtief waarnemen van de onzichtbare objectieve werkelijkheid (p.154). Dit voorstellingsvermogen wordt gepresenteerd als wezenlijk, genezend, onmisbaar en het enige dat herstel bewerkt en bewijs is van geestelijk leven. Ze haalt de ervaring van die tegenwoordigheid in het pastoraat binnen op grond van een “echte christelijke theologie” (p.170) (haar theorie van de incarnatie), gekoppeld aan een symboolsysteem.

Als psycholoog zou ik mij in een evaluatie spontaan richten op de gevaren van visualisatie en op de plaats van en de omgang met emoties. Payne is zich van die gevaren wel bewust, en heeft daarom als speerpunt van haar boek een theologie over de incarnatie die de kritiek op visualisatie moet teniet doen. Daarom heb ik mij in deze bespreking tot haar incarnatietheorie beperkt. Indien blijkt dat haar achterliggende theologie geen stand houdt, zijn haar “zuivere voorstellingen” niets anders dan de klassieke “verbeeldingen” in de innerlijke genezing. Wie mijn evaluatie van ‘visuele geloofservaringen’ wil lezen, kan in de voetnoot de gegevens vinden en hoe deze aangevraagd kan worden.[1]

 

Incarnatietheorie

Sleutelbegrip in de theologische uitgangspunten van Payne is de “incarnationele werkelijkheid”. Hiermee wordt bedoeld dat het goddelijke indaalt in de materiële werkelijkheid (p.246), via de schoot van Maria, via het water van de doop, via de avondmaalsbeker (p.94) en via gebed dat de tegenwoordigheid van God praktiseert (p.103). Incarnationele werkelijkheid heeft te maken met de belichaming van geestelijke werkelijkheid in materiële vorm: God verenigd met de mens (p.93) Christus zelf daalt in ons neer (p.246).

 

Visies op incarnatie

Hier begeven wij ons op een moeilijk terrein in de theologie. Voor de eenvoud beperk ik mij tot twee stromingen, in het besef dat de variaties in de kerkgeschiedenis en de moderne theologie veel complexer zijn.

Een eerste visie is dat in Christus goddelijke en menselijke eigenschappen toekomen aan één persoon. Jezus is de God‑mens (eenheid van persoon, één God‑menselijke natuur).[2] In Christus is incarnatie een uniek, éénmalig en niet herhaalbaar gebeuren.

Een andere zienswijze verschilt daarvan in die zin dat zij stelt dat de goddelijke eigenschappen meegedeeld worden aan de menselijke en omgekeerd (onderscheiden naturen die elkaar doordringen). Dit betekent dat de goddelijke natuur van Christus doordringt in de menselijke natuur van Christus. Zo wordt de mensheid van Christus bekrachtigd met goddelijke eigenschappen, zoals bijvoorbeeld alomtegenwoordigheid. In het avondmaal kan Christus zo letterlijk lichamelijk vertegenwoordigd zijn. Op dezelfde wijze is Hij dan ook aanwezig in de gelovige. “Christus in mij” betekent hier dat de goddelijke natuur, Christus zelf, in mij is doorgedrongen en in mijn menszijn doorstraalt. Genade en heil kunnen uitsluitend ontvangen worden via de incarnatie van het goddelijke in het menselijke. De sacramenten zijn daartoe de aangewezen middelen.

 

Ervaringsrituelen

Het pastoraal model van Payne leunt nauw aan bij de tweede visie op incarnatie. De incarnatie wordt in de leefwereld van de gelovige gestalte gegeven door het gebruik van sacramenten, symbolen en gebedsrituelen. De sacramenten tonen het principe van de incarnatie: het heeft te maken met de tegenwoordigheid van God die tot ons komt via stoffelijke middelen (p.93). Symbolen zijn de sleutel tot het samenvoegen van gedachte en gevoel (p.163‑164). Rituelen van doop, avondmaal, het gebruik van wijwater (p.16, 37), een kruisteken met olie (p.177), gebed (p.103) met gebruik van fysieke druk (bijvoorbeeld op borst en rug “om het gebed te richten op het fysiek centrum, dat het centrum van het totale wezen vertegenwoordigt: geest, ziel en lichaam” (p.137); of met druk op de slapen (p.16, 177), het visualiseren van een kruisbeeld (p.162) functioneren als middelen om tot “zuivere voorstellingen” van Gods tegenwoordigheid te komen.

 

Enkele uitwerkingen van de incarnatietheorie

De “ervaring van de tegenwoordigheid van God” die Payne voorstelt is een ervaringsuitdrukking van een theologie van de indringing van het goddelijke in het menselijke: de idee dat de incarnatie van Christus in het vlees zijn voortzetting vindt in de incarnatie van het goddelijke in de gelovige. Deze theologie verklaart waarom Payne het accent legt op wat zij “incarnationele werkelijkheid” noemt en op sacramenten en rituelen als instrumenten om genade te ontvangen en die werkelijkheid te ervaren. Volgens Payne is Christus geïncarneerd in elke christen. Wat Payne “het praktiseren van de tegenwoordigheid van God” noemt is als het ware een activering of verdere toe‑eigening van deze incarnatie, waardoor Christus zelf in de christen indaalt (p.246). Geloofssymbolen worden de weg waarlangs geloofsgedachten samengevoegd worden met geloofsgevoelens en de tegenwoordigheidservaring tot stand komt. Er wordt een uiterlijke “objectivering” (een sacrament, het gebedsritueel, enz.) gebruikt om een innerlijke beleving (subjectieve godservaring) als “zuiver” en “objectief’ te benoemen.

Opheffen van pijn gebeurt via het “praktiseren van de tegenwoordigheid”, waar de gelovige de pijn in Christus laat stromen, net zoals de onbeleden zonde. Zo sterft, volgens Payne, de gelovige opnieuw met Christus aan de zonde, en sterven ook de ziekelijke gevoelens doordat wordt toegelaten dat Christus ze in zich opneemt. Wie niet in staat is om zo naar God te luisteren, heeft eerst psychologische hulp nodig. (p.195‑196). Zo bevestigt ze een scheiding tussen psychische en geestelijke hulp.

Vanuit de incarnatietheorie wordt weinig aandacht besteed aan de Schrift in het pastoraat. Ook kleurt ze de bril waarmee de Bijbel wordt gelezen. Het gebed “Kom, Heer Jezus” (Openb. 22:20), wordt geïnterpreteerd als een gebed om incarnatie nu, en niet als een gebed dat uitziet naar de wederkomst straks. In Jesaja 26:3 wordt het bewaren van een “standvastige zin” vertaald als “het voorstellingsvermogen vestigen op” (p.154). Het gericht houden van de ogen op Christus, of de verlichte ogen van het hart, of het opheffen van de ogen (p.163), worden geïnterpreteerd in de zin van “visualiseren”, in plaats van “het vestigen van de aandacht op”. De vreze des Heren is voor Payne vanzelfsprekend het “praktiseren van de tegenwoordigheid” (p.155), in plaats van het ‘traditionele’ respect en ontzag voor God.

 

Christus in mij: geen incarnatie!

Tot slot wil ik wijzen op de bijbelse toedracht van onze eenheid met Christus, die anders is dan de incarnatietheorie van Payne voorstelt. Ik moet mij helaas beperken tot een summiere samenvatting:

Dat de gelovige deel heeft aan de goddelijke natuur, en Christus in ons woont, betekent niet dat God incarnationeel in de gelovige aanwezig is, noch dat de gelovige de natuur van God heeft, maar dat de gelovige onder de invloed en het bestuur van God gekomen is. Onze eenheid met Christus is tot stand gekomen door de Heilige Geest. Het is een eenheid van geesten. Het is geen eenheid van personen of naturen (die van Christus en die van ons) in één wezen of één persoon (de gelovige). Christus in ons betekent dat er een nieuwe geestelijke vitaliteit in de gelovige aanwezig is. Onze eenheid met Christus is een levenseenheid, geen incarnationele eenheid.[3]

 

Conclusie

Payne rechtvaardigt het verbeeldingsdenken en de rituelen die de voorstellingen tot stand brengen via het theologisch systeem van een incarnatietheorie, die niet in overeenstemming is met de traditionele visie op wat “in Christus zijn” betekent. Haar incarnationele werkelijkheid is geen bijbels gegeven, maar een theorie waardoor ze een ervaringsmodel binnen brengt in het pastoraat. Dit opent de deur naar louter menselijke mystieke ervaringen en een oecumenische spiritualiteit.[4] In elk geval is haar visie op incarnatie en sacramenten niet te verenigen met de christelijke traditie in evangelische en reformatorische gemeenten. Het is een open deur voor dwaalleer!

 

EINDNOTEN

[1] Voor een uitgebreide evaluatie van visuele geloofservaringen zie: J. De Vriese, Visuele geloofservaringen: het woord is beeld geworden, Tijdschrift voor Theologie en Pastorale Counseling, 1993, nr. 18, p.27‑40. Artikel verkrijgbaar bij: Centrum voor Pastorale Counseling, Postbus 9, 3466 ZG Waarder.

[2] Zie J. VAN GENDEREN en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Kok: Kampen, 1992, p.421‑423.

[3] Zie M.J. ERICKSON, Christian theology, Baker Book House: Grand Rapids, p.948‑953.

[4] Het is van betekenis dat dit boek is uitgegeven door een protestantse én een katholieke uitgever. De incarnatietheorie van Payne sluit goed aan bij de katholieke theologie over incarnatie en sacramenten.