DE VERANDERING IN DE VISIE OP DE BIJBEL

De afgelopen twee decennia heeft in een groot gedeelte van de evangelische wereld een subtiele, maar diep ingrijpende verschuiving in de visie op de Bijbel plaats gevonden. Het gaat met name om de onfeilbaarheid van de Bijbel, de doorzichtigheid (begrijpelijkheid) van de Bijbel en het sola scriptura-beginsel (de Schrift als enige kenbron en regel voor geloof en leven).

 

1 De onfeilbaarheid van de Bijbel

Twintig jaar geleden was de overtuiging dat de Bijbel onfeilbaar is nog de algemene overtuiging van de (Nederlandse) ‘evangelicals’.

Onfeilbaar wil zeggen zonder feilen, zonder fouten. Men geloofde dat de Bijbel onfeilbaar, foutloos is althans in de originele geschriften. In een in 1981 door de EO uitgegeven boekje wordt als volgt de onfeilbaarheid onder woorden gebracht: "dat Gods Geest gewaakt heeft over elk woord dat werd opgeschreven en dat daarom de Bijbel geen menselijke vergissingen kan bevatten, ook niet op het punt van natuur en geschiedenis... Gods Geest heeft er over gewaakt dat het gewoon-menselijke spraakgebruik van de bijbelschrijvers bewaard bleef voor fouten." Dus geen menselijke vergissingen, bewaard voor fouten.

De leer over de onfeilbaarheid van de Schrift is gebaseerd op het getuigenis van de Bijbel zelf. De woorden van de Schrift zijn uitgesproken door de Heilige Geest bij monde van de menselijke auteurs (zie bv. Handelingen 1:16). De Heilige Geest kan niet liegen of Zich vergissen. Dus kunnen er geen fouten in de Bijbel staan. Dit wordt ondersteund door directe uitspraken zoals bv. die van Jezus die we in Johannes 17:17 vinden: "uw woord is de waarheid". Onder de uitdrukking ‘uw woord’ valt ook de tekst van de Bijbel (in de tijd van Jezus het Oude Testament). Het bijbelse begrip waarheid omvat altijd de idee van correspondentie, correspondentie in de zin van: een uitspraak is waar als deze overeenkomt (correspondeert) met de werkelijkheid. Dit is eenvoudig aan te tonen aan de hand van vele Bijbelgedeelten. Neem bv. Titus 1: 12,13: "Iemand uit hun eigen kring, hun eigen profeet, heeft gezegd: Leugenaars zijn de Cretenzen altijd, beesten, vadsige buiken. Dit getuigenis is waar." Hun eigen profeet heeft dit gezegd over het karakter van de Cretenzen. En Paulus zegt: "dit getuigenis is waar", met andere woorden, dit getuigenis correspondeert (komt overeen) met de werkelijkheid. Het klopt wat die profeet heeft gezegd, het is waar, het is betrouwbaar, het is vast, het is amen. Zie ook Marcus 5:33, Handelingen 21:24, Johannes 16:7, 2 Petrus 2:22, enzovoorts. Het bijbelse begrip waarheid sluit correspondentie in maar het is meer dan dat. In de Bijbel heeft het begrip waarheid naast de gedachte van correspondentie ook de betekenis van echt (het echte tegenover het onechte) en ook de betekenis van betrouwbaar, van vast, van zeker. Waarheid in de Bijbel is dus meer dan ‘overeenstemming met de werkelijkheid’, maar het omvat het wel. Uw woord is de waarheid betekent dan ook: Al Gods uitspraken, ook de uitspraken die in de Bijbel zijn vastgelegd, zijn waar, zijn echt, zijn betrouwbaar, komen overeen met de werkelijkheid, zijn amen. Jezus zegt verder dat God achter elke letter staat (geen jota zal onvervuld blijven, Mattheüs 5:18). Paulus bouwde een leerstellige redenering op de vorm van een enkel woord (zaad in plaats van zaden, Galaten 3:16). Zoiets kun je alleen doen als de Bijbel tot in de vorm van de woorden betrouwbaar (onfeilbaar) is.

De leer over de onfeilbaarheid van de Bijbel is altijd de leer van de bijbelgetrouwe, orthodoxe christenen geweest en dus ook van alle evangelicals. Er is geen enkele dwingende reden om deze leer los te laten. Er zijn een (overigens gezien de omvang van de Bijbel relatief beperkt) aantal probleempassages. De evangelische leiders, theologen, kenden deze teksten maar ze hebben het desondanks nooit nodig geacht om de leer over de onfeilbaarheid daarvoor op te geven of aan te passen. Er zijn bijvoorbeeld de (schijnbaar) tegenstrijdige uitspraken. Bij nadere bestudering blijken vele tegenstrijdigheden schijn te zijn. Andere zijn wellicht het gevolg van fouten in de tekstoverlevering.

Wat tegenwoordig helaas gebeurt is dat velen (waaronder ds. Van der Veer) in de evangelische beweging onder druk van ondermeer de probleemteksten, de onfeilbaarheid vervangen door betrouwbaarheid. De Bijbel is volgens deze visie niet onfeilbaar (foutloos) maar wel betrouwbaar, waarbij men uitdrukkelijk ruimte laat voor tegenspraken, onwaarheden, fouten in de originele tekst van de Bijbel. De Heilige Geest, die de eigenlijke auteur van de Bijbel is, (de Heilige Geest die bij monde van de profeet het Schriftwoord sprak, Handelingen 1:16) was volgens deze ‘evangelicals’ niet in staat de Bijbelschrijvers te behoeden voor fouten of het kon de Heilige Geest niet schelen dat Bijbelschrijvers elkaar tegenspraken of andere fouten maakten. In feite beschuldigt men de Heilige Geest (God Zelf) van bewust liegen want de Bijbelschrijvers kun je verontschuldigen vanwege onwetendheid, maar dat kan niet met de Heilige Geest.

Men stelt verder dat in de Bijbel niet het westers-wetenschappelijke ‘taalspel’ wordt gespeeld maar het heilshistorische taalspel en die taalspelen hebben een verschillend waarheidsbegrip. Volgens de aanhangers van deze theorie is het de fout van de traditionele evangelicals dat ze het westers-wetenschappelijke waarheidsbegrip toepassen op de Bijbel. Dat westers-wetenschappelijke waarheidsbegrip eist nauwkeurigheid, maar in bijbelse tijden keek men volgens de aanhangers van de betrouwbaarheidstheorie niet op hier en daar een foutje. De eis van onfeilbaarheid, zo stelt men, komt voort uit filosofische overwegingen (een overschatting van het wetenschappelijke denken, positivisme en rationalisme).

Natuurlijk is de Bijbel geen wetenschappelijk boek in de strikte zin van het woord. De schrijvers van de Bijbel gebruikten de normale dagelijkse spreektaal (de taal van de waarneming, bv.: de zon gaat onder) en geen theologisch of ander vakjargon. Maar je hoeft helemaal geen westerse wetenschapper te zijn om een nauwkeurig verslag (bv. een ooggetuige verslag) van allerlei gebeurtenissen te kunnen en willen geven. Als bv. een journalist een gebeurtenis beschrijft, verwachten we toch ook dat hij dit naar waarheid (in overeenstemming met de feiten) doet al is hij geen wetenschapper. Dat geldt ook voor de schrijvers van de Bijbel (zie bv. Lucas 1:3). Lucas vertelt over zijn wijze van werken bij het vervaardigen van zijn evangelie: ‘nauwkeurig’.

De evangelicals hielden vast aan de onfeilbaarheid (foutloosheid) van de Bijbel omdat dit, zoals ik hierboven al heb aangegeven, voortvloeit uit het zelfgetuigenis van de Bijbel.

Vaak maakt men een karikatuur van het standpunt van de onfeilbaarheid. Alsof de aanhangers van de onfeilbaarheid niet zouden erkennen, onderkennen dat de Bijbel in normale spreektaal is geschreven. Alsof ze niet in zouden zien dat er soms, om maar eens wat te noemen, in de Bijbel afgeronde getallen worden gegeven. Een eerlijke en evenwichtige weergave van de traditionele evangelische leer over de onfeilbaarheid van de Bijbel wordt gegeven in de zogenaamde ‘Chicago stellingen’ over de onfeilbaarheid en de interpretatie van de Bijbel. Die stellingen staan bv. in de in 1997 verschenen gedenkbundel van de Evangelische Theologische Faculteit (ETF/BIB) in Heverlee.

Het grote keerpunt in de discussie over de onfeilbaarheid van de Bijbel (wat betreft de Nederlandse situatie) ligt ongeveer in het midden van de jaren tachtig. Voor die tijd was het vanzelfsprekend dat een evangelical achter de onfeilbaarheid van de Bijbel stond, daarna niet meer, al hebben vele eenvoudige gelovigen dat nog steeds niet door. Het grote omslagpunt is de publicatie in 1987 door de EO van een boek met de titel ‘Het gezag van de Bijbel’. In het boek zijn een aantal lezingen gebundeld waarvan er drie door W.J. Ouweneel zijn gegeven (Inerrantisme en zijn wijsgerige achtergronden, De sciëntistische basis van het inerrantisme, Is de Bijbel foutloos?). In deze lezingen verwerpt Ouweneel de traditionele evangelische opvatting van de onfeilbaarheid. Hij probeert een middenpositie in te nemen, maar feit is dat hij de leer over de onfeilbaarheid, in zijn traditioneel evangelische betekenis, vanaf dan openlijk verwerpt en actief aanvalt, ondermijnt. Hij geeft de traditionele opvatting van onfeilbaarheid (verstaan als foutloosheid) in een van zijn lezingen het etiket ‘fundamentalisme’. En dat, terwijl hij tot enkele jaren daarvoor deze traditionele opvatting nog had uitgedragen en verdedigd in diverse door hem medegeschreven en/of geredigeerde boeken zoals ‘Het ontstaan van de Bijbel‘ en het al eerder geciteerde ‘De Bijbel in de beklaagdenbank’.

Ik citeer uit ‘Het ontstaan van de Bijbel’: "menselijk feilen voorkomen" en "het is Christus zelf die ons betuigt dat deze woordelijke inspiratie zelfs de letters en leestekens onaantastbaar maakt" (naar aanleiding van Mattheüs 5:18).

Br. Ouweneel is van mening dat de idee dat de Bijbel "factueel onfeilbaar en woordelijk foutloos" is, het gevolg is van de doorwerking van verschillende buitenbijbelse scholastieke dualismen.

Hij stelt dat de inerrantisten de fout hebben gemaakt de wetenschappelijke eis van nauwkeurigheid aan de Bijbel op te leggen. Hij beweert dat de inerrantisten - en de traditionele evangelicals waren allen inerrantist - een rationalistisch begrip van foutloosheid in de Schriftvisie hebben ingevoerd.

Het ronduit misleidende is dat Ouweneel, ondanks de duidelijke wijziging van zijn visie, tot op heden wel blijft betuigen dat hij nog steeds gelooft in de onfeilbaarheid van de Bijbel terwijl hij intussen de inhoud van dat begrip wezenlijk veranderd heeft. Dit is overigens een bekende semantische goocheltruc die door moderne theologen in het verleden vaak en met groot succes is toegepast. Zo voorkom je onrust bij de achterban. Omdat je hetzelfde woord gebruikt heeft de overgrote meerderheid niet door dat je de inhoud van het begrip veranderd hebt. Alleen de insiders weten het. Dat geeft je de tijd om beetje bij beetje te werken aan de gewenste mentaliteitsverandering. De Bijbel is volgens Ouweneel wel onfeilbaar maar niet foutloos. Ik moet eerlijk bekennen dat ik enige tijd verbijsterd was toen ik die stelling voor het eerst tegenkwam.

 

De bedenkelijke rol van de EO

De EO heeft gedurende de eerste vijftien jaar van haar bestaan diverse geschriften uitgegeven waarin de onfeilbaarheid, foutloosheid van de Bijbel werd verdedigd. Zie bv. de twee hiervoor reeds genoemde boeken ‘Het ontstaan van de Bijbel‘ en ‘De Bijbel in de beklaagdenbank‘. Ik heb ds. Van der Veer gevraagd of de EO daar nog steeds achter staat. Zijn antwoord was dat de EO nooit officieel achter de onfeilbaarheid van de Bijbel heeft gestaan. De door de EO uitgegeven boeken die het onfeilbaarheidsstandpunt uitdragen zijn, zo redeneert ds. Van der Veer, indertijd niet formeel door het bestuur goedgekeurd en daarom geven ze slechts de particuliere mening van enige EO-medewerkers weer. De EO neemt in deze kwestie geen standpunt in. Dit is geschiedvervalsing. Het kan best zijn dat in het bestuur niet direct over de onfeilbaarheid is gesproken maar dat was dan het gevolg van het feit dat het, tot ongeveer vijftien jaar geleden, vanzelfsprekend was dat ieder binnen de evangelische beweging achter de onfeilbaarheid (foutloosheid) van de Bijbel stond. Vandaar ook dat de EO unaniem (met één stem) de eerste helft van haar bestaan de onfeilbaarheid heeft beleden, verdedigd en uitgedragen in haar programma’s en geschriften. De pioniers van de EO stonden allen zonder uitzondering achter de foutloosheid van de Bijbel. Terwijl nu door de opstelling van het huidige bestuur het mogelijk is en ook voorkomt dat via die door hen opgerichte omroep een van hun meest fundamentele overtuigingen (namelijk, de overtuiging dat de Bijbel foutloos is) wordt aangevallen.

 

Hoe ernstig is het loslaten van de onfeilbaarheid?

Ik citeer uit de al eerder genoemde ‘Chicago stellingen’ over de onfeilbaarheid van de Bijbel. "Het gezag van de Schrift is onontkoombaar aangetast als deze volledige goddelijke onfeilbaarheid op om het even welke manier, wordt beperkt of veronachtzaamd ... en zulke vergissingen brengen ernstig nadeel met zich mee zowel voor de enkeling als voor de kerk".

De opstellers van deze stellingen voorzagen dat het loslaten van de onfeilbaarheid van de Bijbel op termijn zal leiden tot ernstig nadeel.

Francis Schaeffer vertelt in zijn boek ‘The Great Evangelical Disaster’ dat hij in zijn jeugdjaren van nabij de overname van zijn toenmalige kerkgenootschap door de vrijzinnigen (en neo-orthodoxen) heeft meegemaakt. Hij vertelt in zijn boek dat hij reeds in 1984 de eerste fasen van hetzelfde proces van geleidelijke afval zich zag voltrekken in een groot gedeelte van de Amerikaanse evangelische wereld. Ook in Nederland kom ik allerwegen tekenen tegen dat het dezelfde kant opgaat. Zoals gebruikelijk volgt de Nederlandse ontwikkeling met enige vertraging de ontwikkelingen in Amerika. In de jaren vijftig/zestig zijn in de Verenigde Staten de zogenaamde neo-evangelicals ontstaan die uiteindelijk de onfeilbaarheid van de Bijbel hebben losgelaten. Het ontstaan van de neo-evangelicals is sterk verweven met de geschiedenis van het Fuller Theological Seminary. Dit seminarie is opgericht door de evangelist Fuller. Je zou hem de ‘Billy Graham’ van zijn generatie kunnen noemen. Bij de start heeft Fuller velen van de beste evangelische geleerden als hoogleraar aangetrokken. Allen binnen het seminarie onderschreven de traditionele evangelische visie op de Bijbel. Na enige tijd werden er leraren aangesteld die niet meer achter de onfeilbaarheid (foutloosheid) van de Schrift stonden en uiteindelijk, na een lange uitputtings- en guerrillaoorlog, werden de laatsten van de oorspronkelijke leraren die stonden voor de onfeilbaarheid (foutloosheid) van de Bijbel weggewerkt. Voor een uitgebreide en nauwkeurige beschrijving van het bovenstaande verwijs ik naar het boek ‘Reforming Fundamentalism’ van G.M. Marsden.

Intussen wordt het Fuller Theological Seminary ook in Nederlandse publicaties geregeld gepresenteerd als de grootste evangelische theologische opleiding ter wereld. Terwijl uit een in 1982 gehouden enquête onder de studenten bleek dat meer dan 80% van de studenten toen al niet meer geloofden dat de Bijbel betrouwbaar is in al haar uitspraken als die natuur en geschiedenis raken. Nog maar 56% van de studenten bleek nog te geloven dat het menselijk leven op aarde was begonnen met de schepping van Adam en Eva. Ook hier zie je de dijkdoorbraaktheorie weer in de praktijk bevestigd.

In Amerika worden de oorspronkelijke evangelicals inmiddels ‘conservatieve’ evangelicals genoemd. Want alhoewel de hierboven genoemde groep zich eerst neo-evangelical noemde, zijn ze later weer van tactiek veranderd. Tegenwoordig presenteert men zich als de enige echte erfgenamen van de evangelische beweging. Daarvoor herschrijft men de geschiedenis. Op dezelfde manier waarop ds. Van der Veer in antwoord op mijn vraag of de EO nog achter de onfeilbaarheid van de Schrift stond, de geschiedenis van de EO herschrijft (manipuleert). Tegelijkertijd beschuldigt men de ‘conservatieve’ evangelicals van het binnenbrengen van het verlichtingsdenken in de theologie, in de visie op de Bijbel.

De neo-evangelicals zijn als een koekoeksei het nest van de evangelische beweging binnen gebracht en vervolgens proberen dezen de oorspronkelijke evangelicals met het etiket ‘fundamentalist’ naar de rand van en als het even kan buiten het evangelische nest te werken. Dat is ook het hallucinerende aan de situatie zoals ik die na mijn langdurige afwezigheid wegens ziekte aantrof. Toen ik vorig jaar de draad weer oppakte (en als het ware uit een soort tienjarige winterslaap ontwaakte) ontdekte ik dat ik inmiddels binnen de evangelische wereld een ‘fundamentalist’ was geworden met een sciëntistische, deïstische, positivistische, rationalistische, scholastieke kijk op de Bijbel. Dit is wat mij uiteindelijk tot een eerste spontane reactie heeft bewogen toen ik Michael Green in een EO-programma de traditionele visie op de Bijbel zag aanvallen. Het begrip ‘evangelical’ is inmiddels behoorlijk uitgehold. Het stond vroeger ondermeer voor een bepaalde Schriftopvatting. Het geloof in de onfeilbaarheid (foutloosheid) van de Schrift maakte daar deel van uit.

 

2 De doorzichtigheid van de Bijbel

Onder invloed van het postmodernisme en uit verlegenheid met de onderlinge verschillen tussen Bijbelgetrouwe christenen wordt door velen binnen de evangelische beweging de doorzichtigheid (begrijpelijkheid) van de Bijbel in de praktijk zo goed als ontkend.

Als protestanten geloven wij in de doorzichtigheid (perspicuitas) van de Bijbel. De doorzichtigheid van de Schrift houdt in dat het mogelijk is met zekerheid de door God bedoelde betekenis van de Schrift te ontdekken. Daartoe is wel de verlichting van de Heilige Geest nodig. Het menselijk verstand moet geopend worden willen we de Schrift kunnen begrijpen (Lucas 24:45). De leer over de doorzichtigheid van de Schrift betekent niet dat ontkend wordt dat er geen moeilijke Schriftgedeelten zouden zijn. Met de doorzichtigheid van de Schrift wordt niet meer bedoeld dan te zeggen dat "een ieder die het waarlijk om de zaligheid te doen is door eigen lezen en onderzoeken uit de Bijbel te weten kan komen wat hij ter zaligheid en voor de rechte levenshouding nodig heeft".

Het is een historisch feit dat altijd weer de op dat moment heersende seculiere filosofie binnendringt in het denken van de christenen. Het postmodernisme is op dit moment de dominante stroming in de cultuur, de filosofie. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook dit denken het denken van de christenen zal gaan binnendringen.

Het postmodernistische gedachtegoed en de leer over de doorzichtigheid van de Bijbel botsen met elkaar. De spits van de postmoderne aanval richt zich op de doorzichtigheid van de Bijbel. Hoe verschillend de postmoderne denkers ook zijn, allen stellen dat er niet zoiets bestaat als objectieve waarneming en een algemeen geldige rationaliteit. Men stelt dat iedere waarneming onvermijdelijk beïnvloed wordt door iemands levensbeschouwing en levenservaring. De waarneming is niet objectief maar theoriebeladen. En men stelt dat er geen voor ieder geldige denkwetten bestaan. Dit raakt het lezen van de Bijbel (waarnemen) en het nadenken over de tekst van de Bijbel (rationaliteit). Als er geen objectieve waarneming mogelijk is en als er geen universele rationaliteit is dan is het immers niet mogelijk met zekerheid de voor iedereen geldige (objectieve) betekenis van een Bijbelgedeelte vast te stellen. Dat geldt voor ieder boek en dus ook voor de Bijbel. Het postmodernisme stelt dat het onmogelijk is met zekerheid de oorspronkelijke bedoeling van de schrijver van een boek te achterhalen want ieder leest het boek vanuit zijn eigen beleving en wereldbeschouwing en hij of zij leest er dan ook zijn eigen verhaal in.

De leer over de doorzichtigheid van de Bijbel veronderstelt echter dat de Bijbeltekst een door God bedoelde en voor iedereen geldige betekenis heeft en dat we die betekenis ook met zekerheid kunnen vaststellen. (Nogmaals, hiermee wordt niet het bestaan van moeilijke Schriftgedeelten ontkend.) Het is volgens de Bijbel mogelijk scheiding te maken tussen de ware door God bedoelde betekenis en allerlei ‘eigenmachtige’ uitleggingen (interpretaties). "Dit vooral moet gij weten dat geen profetie der Schrift eigenmachtige uitlegging (interpretatie) toelaat" (2 Petrus 2:20).

Neem de joden uit Berea (Handelingen 17:10-12) die naar de prediking van Paulus luisterden en vervolgens de inhoud van de prediking van Paulus aan het Oude Testament toetsten. In postmoderne termen: ze vergeleken hun gebrekkige subjectieve theoriebeladen interpretatie van de prediking van Paulus met hun even gebrekkige subjectieve theoriebeladen interpretatie van het Oude Testament. En toch trokken ze de conclusie dat de prediking van Paulus overeenkwam met het Oude Testament. Daar worden ze nog voor geprezen ook. Wat een naïviteit, zegt de postmoderne evangelical, ik bespeur sporen van positivisme en rationalisme, ja zelfs van sciëntisme in hun gedrag.

De Bijbel gaat er blijkbaar van uit dat onze waarneming voldoende objectief en dat het gebruik van ons door de Geest verlichte verstand voldoende uniform is om de Bijbel recht te kunnen verstaan. Je kunt het vergelijken met het opnemen, uitzenden en ontvangen van televisiebeelden. Tijdens dat proces vindt informatieverlies en vervorming plaats maar ondanks de ruis die dat veroorzaakt op het scherm van bv. mijn oude TV kan ik toch nog voldoende duidelijk het oorspronkelijke beeld onderscheiden om alles te kunnen volgen.

De toetsing door de anderen (de anderen moeten het beoordelen, 1 Korinte 14:9) geeft overigens een verdere bescherming tegen te veel subjectiviteit.

De leer over de doorzichtigheid van de Bijbel is geen bijzaak, want als je de doorzichtigheid van de Bijbel loslaat, ben je de Bijbel kwijt. Wat heb je aan een Bijbel die je niet met zekerheid kunt interpreteren? Dan blijft alleen de neo-orthodoxe uitweg (ik kan het niet beargumenteren, verdedigen, maar ik voel bovenrationeel aan dat mijn uitleg juist is, de bliksem van de openbaring is bij me ingeslagen) of de rooms-katholieke uitweg (alleen de Paus kan met zekerheid zeggen krachtens een bijzondere bijstand van de Heilige Geest wat de juiste interpretatie is).

Als je de doorzichtigheid opgeeft kun je je ook niet meer tegenover een ander beroepen op de Bijbel. "Zo is het, zo moet het, zo staat het in de Bijbel, kijk zelf maar, controleer het maar". Dan is er ook geen leertucht meer mogelijk. Dan kunnen we geen leerstellige grenzen (een bindende belijdenis) meer trekken. Elke standpuntbepaling op grond van de Bijbel is immers, volgens de postmoderne theorie, slechts mijn subjectieve interpretatie tegenover die van de ander.

Dit denken is al diep doorgedrongen in de evangelische beweging zoals ik zal illustreren aan de hand van twee standpunten van ds. Van der Veer, de huidige voorzitter van de EO.

Ik had hem gevraagd: mag iemand die de orthodoxe Schriftvisie niet onderschrijft spreken voor de EO? Zijn antwoord was: "wat is de orthodoxe Schriftvisie?, er bestaat helemaal niet zoiets als de orthodoxe Schriftvisie". Ds. Van der Veer ontkent dus het bestaan van de orthodoxe Schriftvisie. De orthodoxe Schriftvisie is gebaseerd op het getuigenis van de Bijbel over zichzelf. We vinden die visie door alle direct relevante Bijbelgedeelten te exegetiseren en de uitkomsten daarvan systematisch (ordelijk) weer te geven. Ds. Van der Veer ontkent blijkbaar dat het mogelijk is de leer van de Bijbel over zichzelf met zekerheid vast te stellen. In feite stelt hij dus dat de Bijbel niet ‘doorzichtig’ is op dit punt.

Het tweede voorbeeld van het doordringen van het postmoderne denken in het denken van ds. Van der Veer betreft zijn visie op de eenheid onder de Bijbelgetrouwe christenen.

Functioneren binnen een samenwerkingsverband als de EO vereist dat je een verklaring hebt voor de leerstellige verschillen tussen de Bijbelgetrouwe christenen die binnen die organisatie samenwerken. Ze beroepen zich immers allemaal op de Bijbel en toch zijn ze het over veel zaken niet eens.

De traditionele evangelische verklaring komt ongeveer op het volgende neer. Uit de Bijbel is met zekerheid op te maken wat noodzakelijk is voor ons behoud. De Bijbel geeft zelf aan wat noodzakelijk is (bv. de rechtvaardiging door het geloof, zie de controverse in de Galatenbrief of de twee naturen van Christus, zie 2 Johannes: 9,10). Wat noodzakelijk is voor ons behoud staat zo vaak en op zoveel wijzen in de Bijbel dat het niet mogelijk is op deze punten de Bijbel mis te verstaan. Op deze noodzakelijke punten is er eenheid. Als iemand die punten niet onderschrijft is hij of zij geen (orthodox) christen. Er is wel verscheidenheid van mening onder orthodoxe christenen over allerlei niet essentiële punten. Dat zijn dus de punten waar ons behoud niet van afhangt. Die verschillen worden geaccepteerd naar het motto "eenheid in het noodzakelijke en vrijheid in het niet-noodzakelijke". De verschillen in de niet-noodzakelijk dingen hebben een aantal oorzaken. Bijvoorbeeld het feit dat de Bijbel soms niet zo veel informatie over het betreffende onderwerp geeft. Of het verschil wordt veroorzaakt door methodische fouten (leerstellingen uitsluitend bouwen op Bijbelse gebeurtenissen, leerstellingen uitsluitend bouwen op deducties, etc.) of ze worden veroorzaakt door verschillende hermeneutische uitgangspunten (wat bv. leidt tot een verschillende uitleg van de profetie). Vaak is men ook in het hart niet bereid op bepaalde punten het eigen standpunt te toetsen. Een stukje zelfhandhaving. Stel dat wij verkeerd zitten. De prijs zou te hoog zijn als we ons eigen standpunt zouden moeten opgeven. Vaak zal het een combinatie zijn van verschillende oorzaken.

Leven is verbonden met de juiste leer. Het is verbonden met de cognitieve inhoud van het geloof. Er is een gemeenschap van hetzelfde leven binnen bepaalde leerstellige grenzen. Leven dat verwekt wordt doordat de Geest de prediking van de waarheid (de inhoud van het geloof d.w.z. de feiten over Jezus en de betekenis van zijn werk etc.) gebruikt om mensen tot wedergeboorte te brengen.

Ds. Van der Veer vindt dit uitgangspunt (scheiding hoofdzaken/ bijzaken) blijkbaar niet meer bevredigend of hij heeft het nooit gekend of begrepen. Als alternatief komt hij aan met de ‘oecumene van het hart’ (de eenheid ligt in hetzelfde leven). De verschillen in de leer zijn volgens hem onoverbrugbaar omdat ieder de Bijbel leest vanuit zijn eigen theoriebeladen theologische achtergrond.

De traditionele visie op de eenheid tussen de Bijbelgetrouwe christenen (en de verklaring voor hun onderlinge leerstellige verschillen) wordt niet alleen door ds. Van der Veer maar door vele anderen binnen de evangelische beweging meer en meer vervangen door deze postmoderne visie.

Vanuit die theorie is het verklaarbaar dat intussen in bepaalde EO-programma’s katholieke mensen als medegelovigen worden behandeld. Dit was na mijn absentie werkelijk één van de meest verbijsterende veranderingen die ik in de EO (in de evangelische wereld) aantrof. Ik heb ds. Van der Veer gevraagd hoe het te verantwoorden is dat in een bepaald programma kardinaal Simonis als een medegelovige werd behandeld. (Hij werd ontvangen en welkom geheten in het huis van de EO, 2 Johannes: 10,11.) Ds. Van der Veer herkent in kardinaal Simonis een medebroeder. Hij proeft het leven in hem. (Daar hebben we de oecumene van het hart.) En ds. Van der Veer stelt dat Simonis beoordeeld moet worden op zijn eigen persoonlijke standpunten en niet op de officiële leer van de RK-kerk.

Dit is werkelijk ongelofelijk. Ds. Van der Veer veronderstelt dat het mogelijk is voor een kardinaal (en nog wel een kardinaal die juist is aangesteld vanwege zijn vasthouden aan de orthodoxe rooms-katholieke leer) op belangrijke punten af te wijken van de vastgestelde kerkelijke leer.

Deze zogenaamde ‘priester’ heeft trouwens bij zijn aanvaarding van het priesterschap indertijd gezworen dat hij achter de geloofsbelijdenis van Trente staat. In die geloofsbelijdenis wordt bv. de rechtvaardiging door het geloof vervloekt.

Het is tegenwoordig populair om te stellen dat de reformatoren en de rooms-katholieke contra-reformatoren het eigenlijk ten diepste toch met elkaar eens waren. Ze hebben elkaar, zo stelt men dan, helaas verkeerd begrepen, geïnterpreteerd en ze hebben niet ingezien dat hun eigen theologische posities eigenlijk ook niet meer dan beperkte menselijke interpretaties waren. Het hele leerstellige conflict Reformatie-Rome was eigenlijk niet meer dan een gigantisch misverstand. Vanuit de verklaring die ds. Van der Veer geeft voor de onderlinge leerstellige verschillen tussen christenen kun je inderdaad niet meer verdedigen dat rooms-katholieken en oosters-orthodoxen er niet bij zouden horen. "We geloven hetzelfde evangelie maar we leggen alleen wat andere accenten", zo stelt men dan. Die andere accenten komen door ieders subjectieve interpretatie en zijn als zodanig onvermijdelijk.

Ik heb nauwkeurig een aantal van de meest recente officiële leerboeken van de rooms-katholieke kerk nagelezen maar in niet één daarvan wordt duidelijk "de rechtvaardiging door het geloof alleen" (het sola fide) beleden. Als je niet duidelijk het evangelie van de rechtvaardiging door het geloof alleen brengt dan breng je niet het ware evangelie maar een verdraaid evangelie en dat is geen evangelie, dan ben je vervloekt. Dit is de boodschap van de Galatenbrief (Galaten 1:6-9, etc.) waar (een groep joodse?) ‘christenen’ de gemeente waren binnen gedrongen die het evangelie van ‘het geloof plus’ brachten. Dat wil zeggen: om behouden te worden moet je in Jezus geloven plus jezelf laten besnijden (de wet houden). Ook de rooms-katholieke kerk brengt nog steeds dit valse evangelie van ‘het geloof plus’. Ze preken het geloof plus de sacramenten (want die zijn noodzakelijk om het heil te verwerven en te behouden) en het geloof plus werken. Als de rooms-katholieke kerk werkelijk de rechtvaardiging door het geloof zou aanvaarden dan zou het hele sacramentele systeem overbodig worden en daarmee het priesterschap etc. Op het tweede Vaticaanse concilie is in principe de leer van Trente gehandhaafd alleen heeft men via allerlei omweggetjes geprobeerd die leer iets te verzachten.

Ik zag niet lang geleden een EO-programma over de spiritualiteit van de Russisch-orthodoxe Kerk. Het werd gepresenteerd door Otto de Bruijne. Helemaal in vervoering stond hij door een raam te kijken hoe binnen in een huis een oosters-orthodoxe ‘father’ iconen aan het schilderen was. Diep onder de indruk van de heiligheid, de mystieke betovering van het tafereel sprak hij uit dat het eigenlijk zonde was om dat heilige moment te moeten gaan verstoren. Hij ging uiteindelijk toch naar binnen en in het gesprek dat volgde kreeg de oosters-orthodoxe ‘father’ ruimschoots de gelegenheid de traditionele apologetiek voor het vereren en vervaardigen van iconen door te geven zonder dat daar een degelijk weerwoord op werd gegeven. Hoe het programma ook was bedoeld, het draaide uit op een reclamespot voor de oosters-orthodoxe kerk. Komt dit nu voort uit naïviteit of is het onverschilligheid? Men (broeders als De Bruijne) lijkt niet of nauwelijks op de hoogte van de argumenten voor en tegen de specifieke onbijbelse leringen en gebruiken van de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe kerken. En toch gaat men de dialoog aan. Als je zoiets doet dan wordt je opgevreten. Iets dergelijks heb ik pas nog meegemaakt met twee enthousiaste jonge gelovigen. Ze waren in gesprek geraakt met enkele Jehovagetuigen. We hebben ze afgeraden het gesprek voort te zetten, maar ze deden het toch. Bij het volgende gesprek kwam er, zoals te verwachten was, een leider van de Jehovagetuigen mee. Deze was uitstekend getraind op de strijdpunten en het gevolg was dat deze jonge gelovigen geschokt en helemaal in de war raakten. Samen met een ex-Jehovagetuige hebben we ze daarna de argumenten voor en tegen de Godheid van Christus uitgebreid en nauwkeurig uitgelegd waarna ze het volgende gesprek goed doorstonden.

Wat bezielt ze toch bij de EO? Valse leer werkt als zuurdesem (Mattheüs 16:6,12, Galaten 5:9). Simpelweg omdat je wordt beïnvloed door datgene waar je mee omgaat. En dat geldt vooral voor de gelovigen die (nog) niet goed zijn onderlegd in de leer of die weinig realiteit in hun persoonlijke wandel met God kennen. Jezus zei: "gij dwaalt want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods". Omdat de EO het bijbelse gebod tot afscheiding tegenover de rooms-katholieke kerk (en de oosters-orthodoxe kerk) niet naleeft is het zover gekomen dat vorige week een broeder op de basisbijbelstudie de praktijk van de rooms-katholieke biecht met hand en tand verdedigde. En dat terwijl hij zelf helemaal niet uit rooms-katholieke achtergrond komt!!! Net als bv. de Jehovagetuigen komen de rooms-katholieken met bewijsteksten en/of menselijke redeneringen aan die bij oppervlakkige beschouwing lijken te ondersteunen wat zij leren en daar hebben veel (vaak jonge) gelovigen geen verweer tegen. Gestimuleerd door een programma van de EO (Het elfde uur) was die broeder ondermeer een daar gunstig beoordeeld boek van Simonis gaan lezen.

Ds. Van der Veer, en velen met hem, schijnen te denken dat de evangelischen een dialoog en gemeenschap op basis van gelijkheid (men stelt dat er alleen wat theologische accentverschillen zijn) met de rooms-katholieken kunnen aangaan zonder uiteindelijk diepgaand beïnvloed te worden.

Nog afgezien van de vraag of Simonis persoonlijk nu een orthodox christen is of niet, Simonis is (als kardinaal en als aartsbisschop van Utrecht) het boegbeeld van de rooms-katholieke kerk en door hem als medebroeder te aanvaarden en te behandelen zend je indirect de boodschap uit dat de rooms-katholieken onze medebroeders zijn. Het gevolg is dat de afscheiding wordt doorbroken en het zuurdesem van allerlei rooms-katholieke dogma’s in de evangelische wereld begint te werken zoals ik al verscheidene malen in mijn eigen thuisgemeente heb waargenomen. Uit Amerika komen de eerste berichten al dat hele pinkstergemeenten zijn overgegaan naar de oorsters-orthodoxe kerken. Deze kerken zijn net als de rooms-katholieke kerk gespecialiseerd in mystiek en dat is waar de vleselijke mens (en ook de vleselijke christen) zeer gevoelig voor is. In het blad Uitdaging las ik een gematigd positieve boekbespreking van een boek waarin het gebruik van iconen werd uitgelegd en verdedigd. Ik kon het eerst niet geloven toen ik het zag. Wordt het niet tijd om de bazuin (voor alarm) te blazen?

Het is niet alleen de EO waar dit denken het Bijbelse gebod tot afscheiding aan het ondermijnen is. Nog een voorbeeld uit mijn directe omgeving. Een vriend van mij heeft een boek geschreven over hulpverlening. In dat boek heeft hij ook de kern van het evangelie (het plaatsvervangend sterven, zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving) weergegeven. Een arts van een bekend evangelisch hulpverleningscentrum (verslaafden) die het boek had gelezen schreef hem dat hij het niet verstandig vond het evangelie er in te zetten want je kunt het evangelie verschillend interpreteren (accentverschillen noemde hij het) en daar krijg je maar ruzie over.

De bedenkelijke rol van br. W.J. Ouweneel

Allereerst is Ouweneel in grote mate verantwoordelijk voor de omslag in het denken over de onfeilbaarheid bij vele Nederlandse evangelische leiders. Immers, nadat hij eerst de onfeilbaarheid (foutloosheid) van de Bijbel had verdedigd is hij daar halverwege de jaren tachtig mee gestopt. Hij verwerpt de traditionele evangelische visie nu als fundamentalistisch, en hij heeft een ‘feilbare onfeilbaarheid’ ingevoerd.

Het voert te ver om in dit verslag in te gaan op de diepere oorzaken van zijn verandering van standpunt. In een aparte studie heb ik dat behandeld. Het heeft te maken met zijn studie en aanvaarding van de zogenaamde wijsbegeerte der wetsidee en met zijn overname van de kritiek van G.C. Berkouwer (zijn boek over de Heilige Schrift) op de traditionele opvatting van de onfeilbaarheid van de Schrift. Van Berkouwer heeft Ouweneel ‘geleerd’ dat de traditionele opvatting over de onfeilbaarheid niet uit de Schrift zelf afkomstig is. Die is volgens hem en Berkouwer afkomstig uit het verlichtingsdenken. Als wij onfeilbaarheid gelijkstellen met foutloosheid dan maken wij volgens Ouweneel een paralogische denkfout. De fout die we volgens hem maken is dat we een immanent binnenwerelds conceptueel-logisch opgevat begrip als onfeilbaarheid (in de zin van foutloosheid) toeschrijven aan een bovenrationeel, transcendent boek als de Bijbel is. We mogen de Bijbel wel onfeilbaar noemen maar dan moeten we onfeilbaar niet opvatten als een logisch-conceptueel begrip maar als een ideematig begrip. Dat houdt in dat onfeilbaar niet echt onfeilbaar is en toch weer wel maar dan op transcendente bovenrationele wijze.

Hij ondermijnt in zijn geschriften (zie bv. zijn Christian Doctrine I) vanuit zijn filosofische invalshoek de doorzichtigheid van de Bijbel en daarmee verbonden ook de status van het dogma.

Hij is met zijn theorieën in grote mate verantwoordelijk voor het binnendringen van dit soort postmoderne gedachten in de evangelische wereld. Het is niet de plaats dit hier uitvoerig toe te lichten, maar Ouweneel is zeer dicht de grens tussen orthodox en neo-orthodox genaderd en in sommige gevallen is hij er al overheen gegaan.

Overal in de evangelische wereld kom ik zijn redeneringen tegen. Sinds de publicatie in 1987 van de drie eerder genoemde lezingen is het in grote delen van de evangelische beweging, speciaal onder de leiders (de gewone gemeenteleden weten over het algemeen nog van niets), niet meer ‘bon ton’ om achter de onfeilbaarheid, foutloosheid van de Bijbel te staan. Wie wil er nu van fundamentalisme en sciëntisme beschuldigd worden?

En dan moet men bedenken dat zelfs Bavinck in zijn Gereformeerde Dogmatiek het niet nodig vond om de onfeilbaarheid, foutloosheid te verwerpen maar in de in 1992 uitgekomen Beknopte Gereformeerde Dogmatiek doen Van Genderen en Velema dat helaas wel. (In hun argumentatie halen ze een citaat van Ouweneel aan uit een van zijn lezingen uit ‘het gezag van de Bijbel’.)

Ouweneel bedrijft tegenwoordig ‘theologie’ die zeer gekleurd is door de zogenaamde wijsbegeerte der wetsidee. Die wijsbegeerte bepaalt zijn kijk op wat wetenschap is en ook zijn kijk op wat theologie is. En het beïnvloedt ook zijn theologische standpunten. Hij brengt een gevaarlijke hybride tussen theologie en een zogenaamd christelijke (reformatorische) wijsbegeerte. Daar komt nog bij dat hij die wijsbegeerte der wetsidee heeft aangevuld met postmoderne en barthiaanse gedachten.

Het gevaarlijke is dat br. Ouweneel zijn leringen allerwegen aan het uitdragen is. Dit is des te zorgelijker gezien zijn invloedrijke positie op de Evangelische Hogeschool en aan de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en in tal van andere evangelische organisaties.

Hij is eigenhandig alles, maar dan ook alles, aan het afbreken wat broeders als Francis Schaeffer in de loop der jaren hebben opgebouwd.

Inmiddels is zojuist het boek ‘De boodschap en de kloof’ uitgekomen met daarin de lezingen die gehouden zijn op het congres met het zelfde thema als de naam van het boek. Dit congres werd gehouden ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de EO. Ouweneel pleit in zijn lezing voor een herbezinning op de Schrift wat moet leiden tot een nieuwe Schriftbeschouwing. Hier zegt hij het ronduit. Er moet wat hem betreft een nieuwe Schriftbeschouwing komen. De traditionele Schriftbeschouwing van de evangelicals, die twintig jaar geleden zo kundig en zeer nauwkeurig in het mede door hem geschreven boek ‘Het ontstaan van de Bijbel’ is weergegeven, voldoet blijkbaar niet meer.

 

3 Het sola scriptura-beginsel

In de praktijk wordt de Bijbel niet langer als enige regel voor geloof en leven gezien en als enige kenbron voor het geloof.

De ondermijning van het ‘sola scriptura’ beginsel vloeit logisch voort uit de ondermijning van de doorzichtigheid van de Bijbel en uit de ondermijning van de zekerheid van het dogma. Als het niet mogelijk is met zekerheid vast te stellen wat de Bijbel op een bepaald gebied leert dan kun je de Bijbel ook moeilijk meer als beslissend en hoogste criterium gebruiken.

De evangelische christenen hebben er altijd op gestaan dat elke leerstellige overtuiging en ook elke ervaring en elk gebruik binnen de gemeente een bijbelse basis (rechtvaardiging, verantwoording) moet hebben. Niet de ervaring is norm. De ervaring moet getoetst worden aan de Bijbel.

Dit beginsel staat zwaar onder druk. Niet alleen op de grove wijze waarop ik de voorganger van de Berea gemeente uit Vlissingen dit hoorde verwoorden (nadat hij een Kana-conferentie met Wimber had bezocht) maar ook op subtielere wijze.

Deze voorganger zei: "De Geest waait waarheen Hij wil. We kunnen de Geest niet opsluiten in de Bijbel. Hij is bij Zijn werken niet gebonden aan de Bijbel". Vaak wordt de tekst "aan hun vruchten zult gij hen kennen" misbruikt voor dit pragmatisme (als het werkt is het goed, dan is het waar). Men toetst dan ervaringen of bewegingen naar hun vruchten. Een verdere bijbelse rechtvaardiging is dan niet nodig. De vrucht van iets kan echter op zijn hoogst een aanwijzing zijn. In die tekst uit Mattheüs gaat het overigens niet om het toetsen van ervaringen of bewegingen, het gaat daar om het toetsen van personen (of het al of niet valse profeten zijn). Zie als een voorbeeld van het accepteren van zaken, die geen deugdelijke bijbelse basis hebben, de gematigd tot gunstige beoordeling door een aantal evangelische leiders van het gebruik en het vereren van iconen; en het accepteren van rooms-katholieke en oosters-orthodoxe gelovigen als medegelovigen. Of neem de houding van de meerderheid der evangelische leiders tegenover de leerstellingen en gebruiken van de tweede, de derde en de vierde (pinkster- en charismatische) golf, vallen in de Geest, geestelijke oorlogvoering, bidden tot de Heilige Geest, etc. Allerlei zaken worden aanvaard omdat het ‘werkt’. Het leven bepaalt de leer.

Zomaar een voorbeeld: Ik heb ds. Van der Veer gewezen op het feit dat Michael Green vertelde over het bidden tot de Heilige Geest. Voor dat gebruik is echter geen enkele basis in de Bijbel te vinden. Ik heb voor de zekerheid het Nieuwe Testament er nog eens op nagelezen. In de Bijbel (in het Nieuwe Testament) is geen enkel gebed te vinden dat gericht is tot de Heilige Geest. Ook in het onderwijs dat in het Nieuwe Testament over het gebed wordt gegeven is geen enkele aanwijzing in die richting te vinden. Verder is er nog een tekst die zegt dat de Heilige Geest niet gekomen is om op zichzelf te wijzen maar op Jezus. Dat geeft waarschijnlijk een verklaring voor het feit dat in het Nieuwe Testament nooit wordt opgeroepen tot de Geest te bidden. Dat stelt de Geest op de voorgrond terwijl dat nu juist niet de bedoeling van de Heer is. Ds. Van der Veer vond dat het moest kunnen, op basis van het syllogisme.

God mag en moet aanbeden worden. De Heilige Geest is God dus mag en moet hij ook aanbeden worden. Als dat zo zou zijn wat dan met het feit dat in het Nieuwe Testament nooit tot de Heilige Geest wordt gebeden en ook nooit wordt opgeroepen dat te doen. Het syllogisme dat ds. Van der Veer hanteert is te simpel. Hij moet in zijn redenering ook meenemen dat met God in de Bijbel de drieënige God wordt bedoeld waar binnen de drie personen blijkbaar een zekere taakverdeling bestaat. Bij het ene staat een bepaalde persoon meer op de voorgrond terwijl dat bij iets anders weer een andere persoon kan zijn.

Nog een voorbeeld. De Alpha cursus. In deze cursus wordt zonder omwegen gesteld dat iedere christen in tongen kan spreken. Ik citeer uit het boek van Gumbel: "Toch zegt Paulus: Ik wilde wel dat jullie allemaal in tongen spraken. Daarmee geeft hij aan dat deze gave niet aan een bijzondere klasse van gelovigen is voorbehouden. Zij is beschikbaar voor alle christenen." (De onderstreping is van mij.)

Dit is weer een voorbeeld van het loslaten van het sola scriptura-beginsel. Deze leer is niet op de Bijbel te baseren.

Let ook eens op de poging tot bijbelse rechtvaardiging van deze leerstelling.

Paulus zegt in 1 Korinte 14:5 dat hij wel zou willen dat ieder in tongen sprak, maar nog meer dat allen profeteerden. Zie je wel, zo concludeert Gumbel daaruit, iedereen kan in tongen spreken. Maar dat staat er helemaal niet. Uit het feit dat Paulus iets wenst kun je niet automatisch concluderen dat die zaak dan ook mogelijk moet zijn. Het is een wens van Paulus. Zoals hij wel meer wensen uitte in zijn brieven. Enkele hoofdstukken daarvoor schrijft hij bv. dat hij wel wilde, wenste dat alle mensen zoals hij de gave van het ongetrouwd (kunnen) zijn zouden hebben (1 Korinte 7:7). Niemand zal uit deze tekst durven afleiden dat dus ieder die dat maar wenst de gave van het ongetrouwd zijn kan krijgen. Toch past Gumbel deze redenering toe op de bovengenoemde tekst waar Paulus zijn wens uit dat ieder in tongen zou spreken. Origineel is ook de wijze waarop Gumbel zich ontdoet van de tekst 1 Korinte 14:30 waar de retorische vraag wordt gesteld "spreken soms allen in tongen?" en waar het antwoord wordt verwacht "nee, niet allen spreken in tongen". Deze retorische vraag staat in een rij van zeven retorische vragen waar het antwoord ‘nee’ op wordt verwacht. Deze retorische vragen zijn de afsluiting van hoofdstuk 12 waarin Paulus juist naar analogie van het beeld van het lichaam heeft betoogd dat niet iedere christen dezelfde geestesgaven krijgt toegewezen van de Heilige Geest (de één krijgt dit en de ander krijgt dat). Als we allemaal oog zouden willen zijn (als we allen dezelfde geestesgave zouden willen hebben) waar bleef dan de voet? Tot besluit komt Paulus dan tot zijn samenvatting in de verzen 28-30. Hij herhaalt nog eens dat de één (God heeft sommigen gesteld tot ...) dit krijgt en dat de ander (sommigen) dat krijgt. En van daaruit komt hij tot het stellen van de retorische vragen. Zijn soms allen apostel? Nee natuurlijk niet, want binnen het lichaam heeft niet ieder dezelfde geestesgave. Spreken soms allen in tongen? Nee natuurlijk niet, want binnen het lichaam krijgt niet ieder dezelfde geestesgave (functie). Gumbel tilt die retorische vraag geheel uit deze context en legt de tekst als volgt uit: "Spreken soms allen in tongen?". Het antwoord is "nee" omdat een aantal christenen (nog) niet gebruik maakt van hun mogelijkheid en voorrecht om in tongen te kunnen spreken. Het antwoord "nee" is, volgens Gumbel, niet meer dan de constatering van de toestand op dat moment. Een aantal christenen had al gebruik gemaakt van hun voorrecht in tongen te kunnen spreken, een aantal nog niet. Dus spraken allen in tongen? Het antwoord is nee. Deze uitleg is volledig in strijd met het gehele voorafgaande betoog. Als je ziet hoe de bovengenoemde teksten door vooraanstaande leiders in deze beweging worden verdraaid dan is het soms moeilijk te blijven geloven in hun integriteit. Deze man laat de Schrift buikspreken. De bekende evangelische leider John Stott heeft gezegd dat door deze cursus vele gemeenten in Engeland overgegaan zijn op de pinksterleer (en dan nog wel van de leer en de gebruiken van de meest extreme vierde golf richting). Eerst prijst Gumbel in zijn boek uitvoerig de grote zegeningen van het spreken in tongen aan. Daarna wordt op valse bijbelse gronden gesteld dat ieder in tongen kan spreken. En toch ondanks dat wordt deze cursus ‘gepushed’ door de Evangelische Alliantie en de EO. Het werkt (pragmatisme) dus niet zeuren over enkele oneffenheidjes zoals bv. het charismatisch worden van vele van de gemeenten die met deze cursus zijn gestart, zoals uit de praktijk in Engeland is gebleken.

Op zijn minst zou integriteit gebieden dat je bij het aanbieden van de cursus er duidelijk bij zou zeggen dat er grote kans op dit neveneffect bestaat, zodat ieder vooraf kan bepalen of dat ook de bedoeling is.

 

4 Conclusie

Ik geloof dat het niet mogelijk is om nog langer te ontkennen (zoals bv. ds. Van der Veer dat tegenover mij deed) dat er een subtiele maar diepgaande verandering in de visie op de Bijbel heeft plaatsgehad in een groot gedeelte van de evangelische beweging. En die ontwikkeling gaat nog steeds door. Ouweneel geeft dat bv. duidelijk aan waar hij spreekt over de noodzaak van ‘herbezinning op de visie op de Schrift’ en over ‘een nieuwe Schriftvisie’.

De evangelische ramp, die Francis Schaeffer beschreef in het boek dat hij vlak voor zijn dood heeft geschreven, voltrekt zich voor onze ogen. En wat doen wij? Zwijgen om toch vooral maar niet te worden uitgemaakt voor ‘beroerder van Israël’? De kop in het zand steken? "Vrede, vrede en geen gevaar"? De visie op de Schrift is fundamenteel. Op dat punt kan geen compromis geaccepteerd worden. Ik ontken niet dat iemand met een ‘weakened view of Scripture’ een kind van God kan zijn. Ik weet wel dat die ‘weakened view of Scripture’ op termijn grote schade zal aanrichten.

Schaeffer weet waar hij het over heeft. Hij heeft persoonlijk in de twintiger en dertiger jaren de overname door de vrijzinnigen, neo-orthodoxen van de meeste grote kerkgenootschappen in Amerika (waaronder zijn eigen kerk) meegemaakt. Het begon daar ook met kleine stapjes. Het is altijd weer een geleidelijk proces. Hij zegt dat hij (dit schreef hij begin jaren tachtig) precies hetzelfde proces in de evangelische beweging op gang ziet komen. Vandaar zijn dramatische waarschuwing. Hij analyseert ook hoe de orthodoxe christenen gereageerd hebben op die steeds verder gaande afval. Laten wij het advies ter harte nemen van iemand die het allemaal al eens heeft meegemaakt opdat we de fouten uit het verleden niet herhalen.

Ik eindig met enkele citaten van Schaeffer:

"Evangelicals today are facing a watershed concerning the nature of biblical inspiration and authority."

"Within evangelicalism there is a growing number who are modifying their views on the inerrancy of scripture so that the full authority of scripture is completely undercut. But it is happening in very subtle ways ... the new views on biblical authority often seem at first glance not to be so very far from what evangelicals, until just recently, have always believed. But ... the new views when followed consistently end up thousand miles apart."

"Holding to a strong view of Scripture or not holding to it is the watershed of the evangelical world."

"The first direction in which we must face is to say most lovingly but clearly: evangelicalism is not consistently evangelical unless there is a line drawn between those who take a full view of scripture and those who do not."

"truth demands confrontation: loving confrontation, but confrontation nevertheless."

"what had happened in the intervening years? Discipline had not been consistently applied by the faithful men of the church ... after that faithful men waited too long Ľ they did nothing until it was far too late."

"hence the practice of the purity of the visible church means discipline of those who do not take a proper position in regard of the teaching of Scripture."

"If there is not loving confrontation, but courageous confrontation, and if we do not have the courage to draw lines even when we wish we did not have to, the history will look back at this time when certain ‘evangelical colleges’ went the way of Harvard and Yale (en bv. de Vrije Universiteit in Amsterdam) when certain ‘evangelical seminaries’ went the way of Union Seminary, and the time when other ‘evangelical organizations’ were lost to Christ's cause forever."

 

Ezechiel 3:16-21