Overweging n.a.v. Nachtboek van de Ziel

Hoogst merkwaardig, als er een boek verschijnt in september 1998, dat vele vragen oproept, terwijl er vijf jaar eerder een boek verscheen bij dezelfde uitgever, dat al die vragen (en nog meer) die gesteld zouden kunnen worden, reeds uitgebreid beantwoordde. Als de auteurs dan ook nog twintig jaar collega’s zijn geweest aan dezelfde evangelische school en bovendien op diverse andere terreinen veelvuldig van zich lieten horen, in dezelfde geest, dan wordt het fenomeen nog opmerkelijker. Welk van de twee boeken moet de nieuwsgierige lezer nu het eerst ter hand nemen? Het eerste boek dat de vragen beantwoordt voordat ze gesteld worden, en de gebruikte methode uit het tweede boek tevens analyseert, nl. Charisma uit de Diepte door R.H. Matzken (uitg. Buijten & Schipperheijn 1993), of: Het tweede boek dat de vragen oproept vanwege de reeds geanalyseerde methode en de gevolgen voor de theologie, nl. het Nachtboek van de Ziel door W.J. Ouweneel (uitg. Buijten & Schipperheijn/Medema 1998).

De verwarring die kan ontstaan is enorm. Het eerste boek, Charisma uit de Diepte, werd geschreven als antwoord en leidraad voor de vele gerezen vragen in de evangelische wereld over verschijnselen zoals de Toronto-beweging, New Age pastoraat en andere. Het reikte een oorsprong en analyse aan van krachtige veranderingsprocessen in maatschappij en kerkelijke bewegingen, en wel vanuit een bijbels-kritische behandeling van het denken van C.G. Jung. Het net verschenen Nachtboek van de Ziel behandelt het veranderingsproces dat de auteur zelf heeft doorgemaakt ten gevolge van, of na een diep-ingrijpende midlife-crisis, en doet dit nu juist vanuit Jungs gedachtengoed, zoals het zoeken naar het diepste Zelf en het ontdekken en integreren van archetypen zoals Schaduw en Anima.

Beide boeken zijn onthullend, vooral voor wie ze naast elkaar leest. De lezer blijft verbijsterd achter bij de ontdekking dat de analyses van Matzken nu juist de motor vormen in het veranderingsproces van Ouweneel, die precies datgene hanteert en toepast waarvoor Matzken vijf jaar eerder reeds waarschuwde. Laat ik nog wat duidelijker worden. Het postmodernisme heeft reeds haar duizenden verslagen, maar nu zelfs hooggeleerde en alom-geëerde christen-theologen als Ouweneel zich blijkbaar laten meevoeren, is de schrik hierover bij velen groot. Het is triest maar waar. Er is echter nog een lichtpuntje. Als Ouweneel o.a. in de media vragen worden gesteld in verband met zijn vroegere zekerheden, geeft hij soms ten antwoord dat hij het allemaal niet meer zo zeker weet. Hij zou dus in zijn nieuw-ondergane veranderingsproces best ook nog wel eens kunnen gaan twijfelen over de bron daarvan. Laten we dat dan maar hopen. Voor alle christenen geldt immers: wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle. Want het kenmerk van verleiding is nu juist dat je niet in de gaten hebt hoe je verleid wordt. Als je het wel zou zien, zou je immers niet verleid worden! De moeilijkheid is echter dat Ouweneel in zijn dromenboek vaak juist heel sympathiek en medemenselijk overkomt, waardoor het veranderingsproces juist heel acceptabel lijkt. Laten we niemand veroordelen als hij verzocht of verleid wordt, of in de war raakt. Maar laten we blijven proberen zo iemand uit de droom te helpen. De christenen in Nederland kunnen en mogen Ouweneel echt niet missen!

N. Matzken-v.d. Griend, 30 sept. 1998 Hebreeën 12:26-28