3. Het binnendringen van het mystieke denken in de christenheid

 

Vanaf de start van de gemeente hebben de christenen zich moeten verdedigen tegen de mystiek in de vorm van het platonisme, het neoplatonisme en allerlei vormen van gnostiek. (Hieronder worden enkele van de belangrijkste historische momenten besproken.)

Het neoplatonisme, Pseudo-Dionysius en de negatieve godskennis

In de bijbel en in de theologie worden allerlei uitspraken over God gedaan b.v. God is liefde. Deze uitspraak over God heeft de vorm van een propositie, een bewering. De orthodoxe gelovigen claimen dat in deze uitspraak een stukje met de werkelijkheid overeenkomende informatie over hoe God is wordt weergegeven. Onder invloed van het neoplatonisme verwierpen sommigen binnen de christelijke wereld dit soort positieve theologie. Zij stelden dat we van God alleen kunnen zeggen wat Hij niet is. Volgens hen is God of het goddelijke zo anders dan de menselijke wereld, waarmee wij bekend zijn, dat je Hem met niets uit deze werkelijkheid kunt vergelijken. In feite is God in deze visie onkenbaar.

Via de geschriften van een onbekend gebleven schrijver, die wordt aangeduid met de naam Pseudo-Dionysius, zijn, rond het jaar 500, deze neoplatoonse gedachten invloedrijk geworden binnen de christelijke theologie. Over het goddelijke kan niets gezegd worden dat ook voor het aardse waar is. Je kunt b.v. niet zeggen dat God een persoon is, je kunt alleen zeggen dat Hij geen persoon is.

Schleiermacher verlegde de basis van het geloof van Gods geschreven openbaring naar het religieuze gevoel

Rond het jaar 1800 trad in Duitsland Schleiermacher op. Schleiermacher koppelde leer en leven los van elkaar. Het gaat om de ervaring van Christus, om de devotie, een gevoel van afhankelijkheid van God, enzovoorts. Wat je precies over Christus gelooft is van secundair belang.

Tot die tijd werd de christelijke religie gezien als een reactie op door God in de bijbel geopenbaarde waarheden. Dus, eerst is er de prediking van de in de bijbel gegeven informatie over Jezus en dat brengt de mensen door de werking van Gods Geest tot geloof in de Christus der Schriften en tot wedergeboorte (Rom. 10:14,15). Het geloof ontspringt aan de prediking van Gods geschreven openbaring, het geloof rust daar op, Gods geschreven openbaring is de regel, de bron, de norm van het ware geloof. Schleiermacher koppelde het geloof los van de geschreven openbaring. Hij ging uit van religieuze ervaring. Hij verlegde de basis van het geloof van de geschreven openbaring naar de religieuze ervaring. Hij nam volledig de kern van het mystieke denken over. Er is, volgens hem, eerst de ervaring. Die is fundamenteel. Een gevoel van afhankelijkheid, een besef van het heilige, etc. Dat is volgens Schleiermacher de werkelijke openbaring waar het geloof op rust en uit ontspringt.

Karl Barth en de neo-orthodoxie

Het uitgangspunt van Barth is zijn stelling dat er een oneindig kwalitatief verschil is tussen God en mensx. Hiermee ontkent hij, gelijk alle andere mystici, de 'overeenkomst in zijn' tussen de mens en God. Daarmee ontkent hij ook de mogelijkheid van positieve theologie, de mogelijkheid om ware, met de werkelijkheid overeenkomende, uitspraken over God te doen.

God is in zijn visie zo anders dan de mens en de menselijke werkelijkheid, dat je over Hem, in beelden ontleend aan de menselijke werkelijkheid, niets met stelligheid kan zeggen. God is voor Barth dan ook "der ganz Andere", de geheel andere. Let op het "ganz". God is niet zomaar anders, nee, Hij is geheel, volkomen, anders. God is onkenbaar in de zin dat we over hem geen propositionele waarheid hebben. Het enige wat Barth met stelligheid over God schijnt te beweren is dat God absoluut vrijmachtig is. Voor de rest staat God buiten onze menselijke denkcategorieën. Menselijke taal kan de goddelijke werkelijkheid niet weergeven.

De bijbel en ook het dogma zijn slechts pogingen om het onuitspreekbare uit te spreken. Ze verwijzen naar de waarheid maar zijn zelf niet waar. Volgens Barth kun je ware authentieke godservaringen hebben, maar geheel volgens het mystieke schema stelt hij dat je die beleving niet met woorden kunt vangen. Barth gelooft dus in openbaring, maar openbaring is bij hem de beleving van de ontmoeting met het goddelijke. Waarheid is dynamisch en nooit statisch en kan dus nooit in de tekst van de bijbel vastgelegd worden, laat staan dat je met dogma's ware dingen over de goddelijke werkelijkheid zou kunnen zeggen.

Barth's grote vijand is de orthodoxie. Hij verwijt de orthodoxie onder meer dat ze onder invloed van buitenbijbelse filosofieën een onbijbelse inspiratieleer heeft opgesteld. Hij vindt de idee dat de bijbel zelf openbaring is en dat de bijbel allerlei ware, met de werkelijkheid overeenkomende, informatie bevat verwerpelijk. Hij noemt dat openbaringspositivisme. De bijbel is volgens hem niet het woord van God, maar een gedeelte van de bijbel kan dat wel voor ons worden, als het God behaagt ons daar persoonlijk door aan te spreken.

De traditionele evangelicals en orthodox reformatorische gelovigen die vasthouden aan de onder 2. besproken punten worden door de neo-orthodoxie beschuldigd van rationalisme, scholastiek en sciëntisme. Ze worden ervan beschuldigd dat hun dogma's een vermenging een hybride, zijn van bijbelse gedachten en (Griekse) filosofische begrippen en theorieën.

Als voorbeeld van deze vermenging wijst men b.v. op de stelling dat er propositional truth in de bijbel staat. Men vindt dat door het gebruiken van deze term in de leer over de bijbel de tekst van de bijbel in een buitenbijbels filosofisch keurslijf wordt geperst. Echter, zoals eerder is betoogd, is het gebruik van buitenbijbelse termen niet erg, als die termen maar worden uitgelegd vanuit de bijbelteksten waarvan ze een samenvatting geven.

Als je het gebruik van de term propositional truth als rationalistisch van de hand wijst dan moet je consequent zijn en ook b.v. de term drie-eenheid en de daarmee verbonden formulering "één van wezen en bestaande in drie personen" als rationalistisch afwijzen. Sommigen zijn inderdaad consequent en doen dat ook. In feite wordt dan alle dogmavorming zo goed als onmogelijk.

Het verwijt van het vermengen van bijbel en Griekse filosofie vinden we al bij de kerkhistoricus Adolf von Harnack. Hij verdedigde de stelling dat het dogma van de oude kerk in zijn conceptie en opbouw het produkt is van de Griekse geest op de grondslag van het evangelie. Deze visie op het ontstaan van het dogma is door anderen doorgetrokken naar de tijd van de reformatie en tot in de tijd, eind negentiende eeuw, dat het dogma van de onfeilbaarheid nauwkeuriger is geformuleerd. Het argument is onder meer gretig aangegrepen door Karl Barth en via hem overgenomen door b.v. G.C. Berkouwer, waarna W.J. Ouweneel en Alister McGrath deze theorie in verschillende gradaties hebben omarmd. Ze zijn al vele jaren bezig om deze theorie in de bijbelgetrouwe wereld uit te dragen. Op dit moment gebruiken ze deze theorie voornamelijk tegen het inerrantisme en tegen de stelling dat de bijbel propositional truth bevat. Ouweneel herhaalt zelfs in één van zijn boeken de oude barthiaanse beschuldiging dat wie zich erg druk maakt over de juiste inspiratietheorie daarmee een afgod van de bijbel maakt. Barth verzette zich tegen elke inspiratietheorie die van de bijbel zelf openbaring maakt.

Op zich mag de vraag of er wellicht rationalisme in de orthodoxe evangelische en reformatorische theologie is geslopen gesteld worden. Het antwoord van Ouweneel en anderen moet echter volstrekt afgewezen worden. Zij zien rationalisme waar dat niet het geval is. Toch is de orthodoxe theologie soms wel eens te ver gegaan, verder dan bijbels verantwoord is, in het ontwikkelen van de leerxi. In dat geval moet de theologie gecorrigeerd worden door de bijbel.

Neo-evangelicals zoals W.J. Ouweneel, H.P. Medema en Alister McGrath halen de sloten van de deur

<

Het is schokkend om te zien hoe neo-evangelicals als W.J. Ouweneel in hun geschriften, in navolging van Barth, bijna alle leerstellingen die de mystiek buiten houden hebben losgelaten of tenminste aan het uithollen zijn. Ze hebben daarmee voor een groot deel de mystieke visie overgenomen. In feite zijn ze in de uitgangspunten niet meer orthodox maar neo-orthodox. Dat doen ze blijkbaar onder invloed van het postmodernisme, het barthianisme en in het geval van Ouweneel en Medema ook onder invloed van bepaalde aspekten van de wijsbegeerte der wetsidee. Het is onbegrijpelijk hoe ze vallen voor de argumenten van de barthianen. Er valt zoveel tegen in te brengen. Wat mij schokt is de grote gretigheid waarmee dit gebeurt en de felheid tegenover hen die niet meegaan. Het gevolg is dat ze de sloten van de deur hebben gehaald. Ze hebben de muur neergehaald. De mystieke vloedgolf zal komen. Hun verantwoordelijkheid hiervoor is zeer groot, al heb ik zelf de indruk dat ze niet ten volle beseffen wat ze gedaan hebben en wat ze aan het doen zijn.

Ter illustratie volgen hieronder enkele standpunten van W.J. Ouweneel.

Als ik kijk naar de algemene situatie bij de van oudsher orthodox reformatorische kerken dan is de situatie ernstig. Het lijkt er op dat men in meerderheid ook daar zonder slag of stoot de oude neo-orthodoxe argumenten tegen leerstellingen zoals b.v. de overtuiging dat er propositional truth in de bijbel staat, de overtuiging dat met religieuze taal de goddelijke werkelijkheid adequaat wordt beschreven (analogia entis), de overtuiging dat in de apologetiek ook een rationeel element zit, enzovoorts, heeft aanvaard. De oude argumenten van Barth worden, opgepoetst en voorzien van een postmodern jasje, alsnog aanvaard.

Het is, zoals gezegd, onbegrijpelijk hoe men al die theorieën aanvaardt, terwijl er veel tegen in te brengen is. Ook hier beseft men waarschijnlijk niet wat de consequenties zijn.

In artikel 5 van de Nederlands Geloofsbelijdenis staat over de boeken van de bijbel het volgende geschreven: "En wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is." Geloven houdt ook "voor waar houden" in. Volgens de geloofsbelijdenis houden wij dus zonder enige twijfeling alles voor waar wat in de geschriften van de bijbel is geschreven. Daar bedoelde Guido de Bres ongetwijfeld mee dat elke bewering die in de bijbel staat, waar is, dat wil zeggen, overeenkomt met de werkelijkheid. Als je dit loslaat dan maak je deze uitspraak van de geloofsbelijdenis tot een holle klank. Dan krijg je situaties als met ds. W. Dekker die beweerde dat de hemelvaart van de Here Jezus zo transparant was dat er geen foto van had gemaakt kunnen wordenxx. Of de barthiaanse hervormde dominee uit mijn jeugd die op de kansel bewogen sprak over de opstanding van Christus, als een teken van hoop, de dood is het einde niet, etc, terwijl hij in een persoonlijk gesprek zei dat het niet van belang is of de beenderen van Jezus nu wel of niet ergens in een graf liggen. Soortgelijke gevolgen krijg je als je meegaat in de stelling dat de bijbel over God en het goddelijke werken slechts in metaforen zou spreken.

Wat we op dit moment zien gebeuren is het oprukken van een dodelijke verleiding in de vorm van een mix van vrijzinnigheid (schriftkritische theorieën) en mystiek (gnostiek).

de charismatische beweging

De charismatische beweging is gemengd van karkater. Het is een mengeling van bijbelse waarheden en mystieke gedachten. Die vermening is er in verschillende gradaties. In de charismatische beweging worden bijna alle leerstellingen die beschermen tegen mystiek in grote mate of geheel losgelaten. In de meest extreme vorm domineert het mystieke denken volledig. Het gaat om een religieuze ervaring. Die staat volstrekt centraal. Wat je leert doet niet echt ter zake. Er wordt niet getoetst. Je kunt de Geest niet opsluiten in de bijbel, zo stelt men, en daarmee onttrekt men zich aan bijbelse toetsing. Zo maakt men ruimte voor extrabijbelse inzichten, ervaringen en gebruiken De bijbel, zo leert men, was het woord voor toen, de geestesuitingen zoals profetie, dromen, beelden, visioenen, directe innerlijke godswoorden, woorden van kennis, zijn het woord van God voor nu. De bijbel wordt gepasseerd, opzij geschoven of op zijn minst verwaarloosd. En als de bijbel al ter sprake komt dan nog vaak op een niet-rationele manier, men kijkt niet naar de context, men doet niet aan zorgvuldige schriftuitleg. De gelovige moet innerlijk 'aangesloten' worden, dan komt er een stroom van beelden, directe woorden van God, etc, op gang.

Doordat de overgrote meerderheid van de evangelische beweging de eigen, in hoofdstuk 2 besproken, uitgangspunten niet meer kent of uit heeft gehold kon het zover komen dat een valse beweging als de Toronto Blessing in grote delen van de evangelische, reformatorische wereld is geaccepteerd Achterover vallen in de Geest, dwangmatige bewegingen, het maken van dierengeluiden, hysterisch volkomen irrationeel langdurig geschater, het wordt allemaal als geestelijk gezien. Degenen die er binnen bijbelgetrouwe kringen niet direct zelf in meegaan stellen zich over het algemeen wel "positiefkritisch" op. Dat betekent meestal dat er enkele halfslachtige opmerkingen gemaakt worden, dat er een paar voorzichtige kritische vragen worden gesteld, daarmee een grondige analyse, bijbelse toetsing en verwerping achterwege latend.

----------------------------------------------------------------------------------------------

10. Zie hoofdstuk 4 van mijn studie "Wat is er aan de hand in de evangelische wereld?" Voor verdere gegevens over hoe de studie te vinden, zie noot 1

11. Velen maken op dit punt een onderscheid tussen de jonge Barth en de oude Barth. Ik denk dat het verschil niet principieel is. Hij heeft in feite altijd vastgehouden aan dit absolute onderscheid. Zijn latere nuanceringen zijn slechts cosmetisch.

12. Voor een nadere bespreking van dit thema verwijs ik naar mijn studie "De invloed van postmodernisme, barthianisme en de wijsbegeerte der wetsidee op de theologische standpunten van W.J. Ouweneel", met name hoofdstuk 9. De studie staat op mijn website. Voor de gegevens zie noot 1.

13. Het gezag van de bijbel, Knevel (red), 1987, Kampen, pp. 77,78

14. Christian Doctrine I, Ouweneel, 1995, Amsterdam, pp. 102,103

15. Het gezag van de bijbel, Knevel (red), 1987, Kampen, p. 87

16. De boodschap en de kloof, Knevel (red), 1997, pp. 74,65 en Het gezag van de bijbel, Knevel (red), 1987, Kampen, p. 87

17. Nachtboek van de Ziel, W.J. Ouweneel, 1998, Amsterdam, p. 182

18. De boodschap en de Kloof, Knevel (red), 1997, p. 57

19. Uitspraak van W.J. Ouweneel in het artikel "Hoe orthodox zijn de EO-leden nog (III): Het verhaal moet verteld blijven worden", uit de Visie van week van 7-13 december 1997.

20. Geestelijke strijd, W.J. Ouweneel, 1998, Vaassen, p. 156