Kritische bespreking van het boek "Christelijke
Dogmatiek" G. van den Brink en C. van der Kooi – deel 1 Door A.P. Geelhoed Het eerste deel van de bespreking is gericht op wat er in het boek staat over de leer over de Bijbel. 1. Een opmerkelijke
zaak De schrijvers vermelden dat in de christelijke kerken de Bijbel geldt als bron en norm van het geloof en de christelijke levenspraktijk (p. 484). Ter illustratie van dat feit wijzen ze op het eerste grondleggende artikel van de kerkorde van de PKN. Daar wordt de Heilige Schrift erkend "als enige bron en norm van kerkelijke verkondiging en dienst" (p. 484). Maar vervolgens handelen ze bij het uitwerken van hun leer over de Bijbel volstrekt in strijd met dit principe! Als de Bijbel de bron is van je geloof, dan behoor je de Schriftvisie vanuit de Bijbelse gegevens op te bouwen. Maar zo gaan van den Brink en van der Kooi niet te werk. Als de Bijbel de enige bron en norm van het geloof behoort te zijn, dan is de sleutelvraag in de bibliologie : “Wat zegt de Bijbel over Zichzelf?” Daar wordt echter door de schrijvers geen aandacht aan besteed. 2. Wat zit
hierachter? Waarom doen de schrijvers dat niet? In de eerste plaats ligt dit aan hun visie op de dogmatiek. Zowel in reformatorische als evangelische kring werd, tot voor kort, in grote lijnen, de volgende methode gebruikt om de leer van de Bijbel over een bepaald onderwerp te vinden. (1) Alle Bijbelgedeelten die iets zeggen over een bepaald onderwerp worden bij elkaar gezocht. (2) Elk van de teksten wordt zorgvuldig geexegetiseerd, om te zien wat iedere tekst over het onderwerp zegt. (3) Uit de resultaten van de exegese haalt men vervolgens de grote lijn. Hiermee is de essentie van de leer van de Bijbel over dat onderwerp gevonden. Er worden thesen opgesteld en voor iedere these worden de bewijsteksten aangegeven. Van den Brink en van der Kooi wijzen deze methode af. Ze plakken er het etiket "loca probantia-benadering" op. Het wordt neerbuigend beschreven als: bewijsteksten dogmatiek. Ze omschrijven de door hen afgekeurde werkwijze als volgt: "Deze kenmerkt zich door de opsomming van tal van Bijbelteksten ter onderbouwing van bepaalde leerstellige posities" (p. 486). Van der Kooi en van den Brink maken een karikatuur van deze methode. Dat blijkt als je onderzoekt waarom ze deze methode afwijzen. Ze geven twee argumenten waarom deze werkwijze, volgens hen, moet worden afgewezen (p. 486): I. Ze vinden dat je het centrale doel van de Bijbel mist als je losse teksten, als bewijstekst gebruikt. Dat roept de vraag op: hoezo? Het ene kan best samengaan met het andere. Je kunt het centrale doel van de Bijbel in de gaten houden en tegelijkertijd iets bewijzen vanuit één of meerdere Bijbelgedeelten. We zien in het Nieuwe Testament dat er wordt gewerkt met bewijsteksten. Ondermeer door Jezus Zelf. Jezus bewees bijvoorbeeld het feit van de opstanding en ook Zijn eigen goddelijkheid met een beroep op een bewijstekst uit het Oude Testament. De opstanding, Lucas 20:37,38. Zijn Godheid, Lucas 20:41-44. Ook Paulus werkte met bewijsteksten. Bijvoorbeeld als hij in Romeinen 4 bewijst dat ook de gelovigen uit het Oude Testament niet door werken maar door het geloof gerechtvaardigd werden. 2. Van den Brink en van der Kooi wijzen er op dat bij het werken met bewijsteksten "vaak niet of nauwelijks gepeild wordt wat de teksten in hun eigen binnenbijbelse context betekenen" (p. 486) Let op het gebruik van het woordje "vaak" in het citaat. Dit geeft al aan dat je de methode ook kunt gebruiken zonder deze fout te maken. Uiteraard moeten de Bijbelteksten zorgvuldig geexigetiseerd worden. Van den Brink en van der Kooi spreken over het gebruik van "losse" bewijsteksten. Een bewijstekst is inderdaad "los", als deze niet in overeenstemming met de context van het Bijbelgedeelte wordt uitgelegd. Maar je kunt ook bewijsteksten gebruiken die niet "los" zijn, namelijk teksten die zorgvuldig, onder meer vanuit de context, worden uitgelegd. De kern van de dogmatische methode die de schrijvers afwijzen is het bewijzen van een leerstelling vanuit allerlei Schriftgedeelten. Maar dat is precies wat we Jezus zien doen en ook Apollos en Paulus. Neem de geschiedenis van de Emmaüsgangers. De centrale leerstelling die Jezus hen wilde bijbrengen was het feit dat, volgens de Schriften, de Messias eerst moest lijden voordat hij zijn heerlijkheid zou ontvangen. Die stelling bewees Jezus uit de Schriften. "Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had." (Lucas 24:26,27). Zie hoe systematisch Jezus hierbij te werk ging. Hij begon bij het begin van het Oude Testament, bij Mozes. En Hij werkte vandaar het Oude Testament door. Met andere woorden, Hij ging van Schriftplaats naar Schriftplaats, en daarbij besprak Hij de Bijbelgedeelten die zijn stelling onderbouwen. Van Apollos wordt gezegd dat hij uit de Schriften bewees dat Jezus was de Christus. Apollos bewees dus ook een bepaalde leerstelling. Namelijk de Bijbelse waarheid dat de historische Jezus de in het Oude Testament aangekondigde Messias is. "Want onvermoeid bestreed hij de Joden in het openbaar en bewees uit de Schriften, dat Jezus de Christus is." (Hand. 18:28) Hoe kan Apollos dit anders gedaan hebben, dan door Schriftgedeelte na Schriftgedeelte aan te halen en uit te leggen: "Kijk dit staat in de Schrift over de Messias en wat dit gedeelte over de Messias zegt is vervuld in het leven van Jezus. Dus moet Jezus de Christus zijn." Ook Paulus moet iets dergelijks gedaan hebben toen hij de Joden, die in Rome bij hem op bezoek kwamen, trachtte te overtuigen "ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profeten, van de vroege morgen tot de avond toe." (Hand. 28:23) De enige overtuigende manier om iets uit de Schrift te bewijzen is door de Schriftgedeelten te bespreken die de te bewijzen zaak ondersteunen. Naast de twee hierboven besproken argumenten die van der Kooi en van den Brink aanvoeren om deze manier van omgaan met de Bijbel af te wijzen, speelt er meer. Want: (1) achter hun opstelling zit ook de postmoderne twijfel of de Bijbel wel met zekerheid eenduidig uitgelegd kan worden. Een tekst uit de Bijbel nemen en daarmee iets bewijzen, dat kan niet volgens de postmoderne theoretici. Want je waarneming is, volgens hen, altijd theorie-beladen. En wel zodanig dat je een objectieve, voor ieder geldige betekenis, niet in een document kunt ontdekken. Dan waren Jezus, Paulus en Apollos toch wel erg naïef. Want zij gingen er van uit dat de Bijbeltekst een objectieve door God bedoelde betekenis heeft, waar ze een beroep op deden om hun stelling te bewijzen. (2) Verder speelt mee dat van den Brink en van der Kooi de historisch-kritische methode veel te serieus nemen. Omdat ze dat doen is de simpele uitleg van de individuele Bijbelteksten erg moeilijk geworden. Voor je een tekst kunt exegetiseren moet er eerst historisch-kritisch en literair-kritisch onderzoek naar worden gedaan. Als ze gelijk zouden hebben, zou je ook hier weer moeten zeggen: "Die naïeve Jezus toch, die zomaar een tekst uit het Oude Testament nam en daarmee iets bewees." En (3) van den Brink en van der Kooi hebben bovendien in feite de eenheid van de Bijbel losgelaten. Want ze accepteren dat er tegenspraken in de Bijbel staan. Ze hebben zich teruggetrokken op het zoeken van een hogere eenheid en op het bewust opvatten van tegenspraken als iets positiefs (pp. 513,514). Het spreken over schijnbare tegenspraken en moeite doen om de tegenspraken te harmoniseren wijzen ze af als een uiting van ontspoord westers rationalistisch bezig zijn met de Schrift. Ze accepteren dus dat de Schrift zichzelf tegenspreekt. God spreekt in de Schrift, volgens hen, niet met een eenduidige stem. Als dat het geval is dan kun je niet meer spreken over de leer van de Bijbel over enig punt. 3. Het afwijzen van
een formele schriftleer Als je denkt over dogmatiek, zoals de schrijvers van het boek dat doen, dan is het niet mogelijk om op basis van de Bijbelse gegevens een formele leer over de Bijbel vast te stellen. Daarom doen van den Brink en van der Kooi geen enkele poging om vanuit de Bijbel de leer over de Schrift op te bouwen. Wat ze wel doen, is een erg tendentieus beknopt verslag geven van de ontwikkeling van de leer over de Bijbel. Ze schetsen de ontwikkeling van de bibliologie in protestantse kring, vanaf de reformatie tot heden. Ze geven een stukje dogma geschiedenis, maar wel vanuit postmodern perspectief. Ze proberen de ontwikkeling, in protestantse kring, van het dogma over de Bijbel te koppelen aan het, in de zestiende eeuw opkomende, rationalisme. De orthodoxe schriftleer, met ondermeer een inspiratie leer en een leer over de eigenschappen van de Schrift, is volgens hen een uiting van geestelijk schadelijke “verintellectualisering” van het geloof. Er is echter een heel andere interpretatie van de ontwikkeling van de Schriftleer te geven. De Schriftleer van de reformatoren en hun opvolgers is ontwikkeld in een voortdurend gevecht met valse leer. Zo werd Luther door zijn botsing met de rooms-katholieke kerk gedwongen om bepaalde elementen van de leer over de Schrift scherp te formuleren. Vandaar het Sola Scriptura beginsel, tegenover het rooms-katholieke beroep op de traditie. Vandaar ook zijn nadruk op de begrijpelijkheid (de perspicuitas) van de Bijbel, dit tegenover de rooms-katholieke claim dat alleen het rooms-katholiek leergezag de Bijbel met zekerheid juist kan uitleggen. Tegenover de ontspoorde "charismatici", uit de begintijd van de Reformatie, met hun rechtstreekse openbaringen buiten de Bijbel om, werd de leer van de noodzakelijkheid van de Schrift opgesteld. En ook tegenover hen werd het Sola Scriptura beginsel en de genoegzaamheid van de Schrift verdedigd. De rooms-katholieke kerk reageerde op de Reformatie met het concilie en de geloofsbelijdenis van Trente. Een van de dingen die de rooms-katholieke kerk daar deed is het opnemen van een aantal apocriefe boeken in de canon van de Bijbel. Het is begrijpelijk en ook noodzakelijk dat de protestanten daarom in hun geloofsbelijdenissen aangaven uit welke boeken de canon bestaat. Van den Brink en van der Kooi, spreken over tamelijk "droge" opsommingen, die een aanwijzing zouden zijn voor de toenemende formalisering van het geloof. Dit laat zien hoever de schrijvers, gezeten in hun academische ivoren toren, buiten de realiteit van het dagelijkse gevecht met de Gode vijandige geestelijke machten staan. Ook in onze tijd is er het gevecht om de canon. Met de gnostiek en nog steeds met de rooms-katholieke kerk. Mijn zoon is in gesprek met een orthodox rooms-katholieke vriend over de weg tot behoud. Deze jongen gelooft in het vagevuur. Het voornaamste "schrift"bewijs voor het vagevuur komt uit één van deze apocriefe boeken. Hoezo, is het afschermen en verdedigen van de canon een droge scholastieke bezigheid?
Enige tijd na de Reformatie, werden de geestelijke leiders van de protestantse kerken geconfronteerd met de Verlichting en de beginnende systematische schriftkritiek. In reactie daarop werd de leer over het gezag van de Bijbel nader uitgewerkt in de leer over de onfeilbaarheid (inerrancy) van de Bijbel, speciaal in de negentiende eeuw. Bekende christenen die hier aan hebben bijgedragen zijn Robert Haldane, Louis Gaussen, Charles Hodge, B.B. Warfield en Nederlandse theologen als Abraham Kuyper en Herman Bavink. Er is niets mis met deze gang van zaken. Immers ook andere belangrijke leerstellingen zijn in een langdurige worsteling met valse leer steeds verder en nauwkeuriger ontwikkeld en geformuleerd. Dat is bijvoorbeeld het geval met de leer over de drie-eenheid. En toch is de leer over de drie-eenheid niet bedacht door de christenen zelf, want die was impliciet al in de Schrift aanwezig. Zo zijn de leer over de inspiratie van de Bijbel, en de leer over de doorzichtigheid en de onfeilbaarheid van de Bijbel ook geen bedenksel van mensen, deze leerstellingen zijn eveneens impliciet, en gedeeltelijk zelfs expliciet, in de Bijbel aanwezig. Tijdens het proces van het nader formuleren van de leer over de Bijbel zijn er binnen de orthodox protestantse beweging correcties aangebracht. In de begintijd tendeerde de protestantse inspiratieleer soms in de richting van een mechanische opvatting, dat is later gecorrigeerd door de leer over de organische inspiratie. Maar zelfs de organische inspiratie leer vindt geen genade in de ogen van van den Brink en van der Kooi. Het is toegestaan om de orthodox protestantse leer over de Bijbel te kritiseren, maar dat moet dan wel vanuit de Schrift zelf gedaan worden. En niet met zeer aanvechtbare en vaak veel te absoluut gestelde, postmoderne inzichten en historische analyses. Nog een voorbeeld van de wel zeer slordige interpretatie van de dogmageschiedenis , waarmee van den Brink en van der Kooi de band tussen Schrift en dogma proberen door te snijden is de volgende uitspraak in het boek: "Alle theorievorming rondom het gezag van de Bijbel en zijn inspiratie of theopneustie is van later datum" (p. 510). Hiermee suggereren de schrijvers dat Jezus en de apostelen geen vaste overtuigingen en standpunten ten opzichte van de Schrift hadden. Want de theorievorming rondom de Bijbel is, zo beweren zij, van veel latere datum. Dit is pertinent onjuist want: + Uit het Nieuwe Testament blijkt dat Jezus en de apostelen de facto de toenmalige Joodse canon van het Oude Testament erkenden. + Jezus gaat uit van het sola scriptura beginsel, tegenover de overlevering der ouden van de joden (Marcus 7:1-13) + Jezus en de apostelen gaan uit van de eenheid van de Schrift, ze spreken over de Schriften en zelfs over de Schrift. + De Schrift is voor hen het hoogste gezag. Een beroep op de Schrift beslist elke kwestie. Ze bewijzen dingen uit de Schrift. + Jezus en Paulus tonen hun geloof in de woordelijke inspiratie en de onfeilbaarheid van de Bijbel door iets vanuit de Schrift te bewijzen met een beroep op de exacte vorm van een enkel woord. (Galaten 3:16, zaad in plaats van zaden. En Lucas 20:38, is in plaats van was.) Je kunt dat alleen doen als de inspiratie zich uitstrekt tot de exacte vorm van elk woord. Dit laat zien hoe zij tegen de Schrift aankeken. + Paulus zegt dat al de Schrift door God is ingegeven (2 Tim. 3:16). + Het Schriftwoord is, volgens Petrus, uitgesproken door de Heilige Geest bij monde van de menselijke schrijver (Handelingen 1:16). + "God zegt" en "de Bijbel zegt" worden aan elkaar gelijk gesteld. God zegt en dan volgt een citaat uit het Oude Testament (Handelingen 2:17, Hebreeën 1:5-14; 3:7,8; 4:4,5; 6:13,14; 8:8-13; 9:6-8; 10:5-9; 10:15-18). + Uit hun omgang met de Schrift, en speciaal uit hun gewoonte om een zaak te bewijzen vanuit de Schrift, blijkt dat Jezus en de apostelen uitgingen van de eenduidige betekenis en de duidelijkheid van de Schrift. + Enzovoorts. Vanaf het begin was er dus wel degelijk een algemeen geaccepteerde "leer" en "visie" op de Schrift. Er was zeker een elementaire schriftleer aanwezig. Van den Brink en van der Kooi vervalsen de geschiedenis door te stellen dat eerst de gemeente er was en dat veel later de schriftleer is ontwikkeld. Dat doen ze met het vooropgezette doel om elke formele leer over de Bijbel te relativeren. Ze suggereren dat het niet noodzakelijk en vaak zelfs schadelijk is om een formele leer over de Bijbel te hebben. Daarom stellen ze het voor alsof de kerk in de begintijd het deed zonder een eenduidige schriftleer. 4. Niet alleen de
leer over de Schrift wordt opgeheven Afwijzen van de traditionele werkwijze van de dogmatiek maakt in feite het bedrijven van dogmatiek, in de traditionele zin van het woord, onmogelijk. Je kunt niet meer met zekerheid, door een beroep te doen op Schriftplaatsen, iets met gezag verkondigen. Dat doen van den Brink en van der Kooi dan ook niet of nauwelijks. Het volgende citaat uit het boek bevestigt wat hierboven is gezegd: "We doen de Bijbel geen recht wanneer we deze teksten gebruiken als een bron voor algemene uitspraken over God" (p.508). Je mag de Bijbel dus niet gebruiken als bron voor algemene uitspraken over God. Je mag niet met de Bijbel in de hand zeggen: "God is zo en zo. " 5. Loyaal orthodox? In het “woord vooraf” noemen van den Brink en van der Kooi de inhoud van hun boek, en daarmee indirect zichzelf, "loyaal orthodox". Al houden ze daarbij nog een slag om de arm door er "wellicht" aan toe te voegen (p. 13). Maar wat ze zeggen is misleidend. Het is een staaltje van de dubbelzinnigheid waar de postmoderne theologen, in navolging van de barthiaanse neo-orthodoxie, zo vaak gebruik van maken. En waarmee ze de meerderheid van de orthodoxe christenen in slaap sussen. Want hun benadering van de dogmatiek is absoluut niet orthodox. Die is postmodern en vertoont veel neo-orthodoxe (barthiaanse) trekken. Wat ze doen is meer in lijn met H. Berkhof en Karl Barth, dan in lijn met bijvoorbeeld Van Genderen, Velema, Bavinck, Honig en andere vroegere orthodoxe dogmatici. Hieronder volgt een beeld dat illustreert wat het fundamentele verschil is tussen het orthodoxe, het vrijzinnige en het postmoderne geloof, in hun relatie tot de Bijbel. Een schip dat voor
anker ligt Je kunt het orthodoxe geloof vergelijken met een schip dat voor anker ligt. Het anker is uitgegooid en het houdt het schip op zijn plaats. De lijn met de Schrift is stevig, de Bijbel is de enige bron en norm voor het geloof, alles wordt aan de Schrift getoetst. Daardoor is de gehele Bijbelse leer, over alle onderwerpen, gefundeerd in de Schrift. Een schip zonder
anker Je kunt de vrijzinnigheid vergelijken met een schip zonder anker. Het wordt meegedreven met elke wind die voorbij komt. Ze volgen alle culturele, maatschappelijk en filosofische stromingen die opkomen. Door hun foutieve schriftvisie is er geen enkele binding met de Schrift, daarom wijken ze in hun opvattingen uiteindelijk in alles af van de Schrift. Een schip dat schijnbaar
voor anker ligt Je kunt de postmoderne en de neo-orthodoxe christenheid vergelijken met een schip dat schijnbaar voor anker ligt. Er is een ankerketting uitgegooid, maar er zit geen anker aan vast. Van de buitenkant gezien lijkt het alsof het schip verankerd ligt. Je ziet immers de ketting in het water gaan. Maar er is geen houvast. Ook bij hen is de binding met de Schrift doorgesneden. Al beweren ze van niet. Immers, als je afwijst dat je een stelling vanuit bewijsplaatsen in de Bijbel kunt bewijzen, dan heb je in feite de binding met de Schrift doorgesneden. Dan kun je nooit meer zeggen: "Zo is het, dit zegt de Bijbel, kijk maar hier staat het". Je kunt niet meer met gezag leren en ook niet meer met gezag weerleggen.
De eerste neo-orthodoxe theologen in Nederland, zoals van Niftrink, leken in eerste instantie nog tamelijk orthodox in hun standpunten. Zo is het ook nu weer met van den Brink en van der Kooi . Op het moment dat christenen overgaan van orthodoxie naar postmodernisme (neo-orthodoxie) lijkt er op het eerste gezicht weinig aan de hand. Vlak na het breken van de ankerketting ligt het schip immers voorlopig nog redelijk op de plaats waar het behoort te zijn. Dat lijkt in eerste instantie te bevestigen dat het helemaal niet zo erg ingrijpend is om de binding met de Schrift door te snijden. 6. Vrijblijvende
essays Omdat van den Brink en van der Kooi in hun boek niet met gezag het woord brengen, heeft hun dogmatiek eigenlijk meer weg van een verzameling vrijblijvende essays. Vergelijk hun boek eens met de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van Velema en Van Genderen. Of met de Gereformeerde Dogmatiek van Bavinck of met Het Handboek van de Gereformeerde Dogmatiek van A.G.Honig . In deze dogmatieken spreken de schrijvers met zekerheid en met gezag vanuit de Schrift. Zij doen moeite om hun leerstellingen zorgvuldig vanuit de Schrift te bewijzen. Zij zeggen: "Zo zegt de Here". En "zo staat het in de Bijbel, zo is het". Hoe anders is dat in het boek van van den Brink en van der Kooi. Laat u niet misleiden door het modieuze gepraat over modern en postmodern (noot I). Spreken met zekerheid vanuit de Schrift en iets bewijzen vanuit de Schrift is niet "modern". Het is geen uiting van rationalisme of fundamentalisme, want Jezus, Apollos en Paulus deden dat ook al. 7. De gemeente
wordt ontwapend De verschillende onderdelen van de orthodoxe schriftvisie zijn nog net zo existentieel actueel als toen ze voor het eerst geformuleerd werden. Zoals hierboven is beschreven zijn de onderdelen van de orthodoxe schriftleer geformuleerd in hevige worsteling met de geestelijke machten die het gezag van de Schrift probeerden te ondermijnen. Daarbij ging het uiteindelijk om het bewaren van het Bijbelse evangelie en om het eeuwig heil van de mensen. Er zijn momenteel meer dan een miljard rooms-katholieken. In de recent uitgebrachte Katechismus voor de Katholieke Kerk wordt de inhoud van het katholieke geloof nader uitgelegd. In de katechismus wordt het Sola Scriptura en de duidelijkheid van de Bijbel aangevallen. Door deze dingen opzij te schuiven, wordt plaats gemaakt voor het on-Bijbelse rooms-katholieke sacramentele evangelie. Tegenover het rooms-katholicisme en tegenover het postmodernisme moet ook in onze tijd nog steeds de doorzichtigheid van de Schrift worden verdedigd. Tegenover de emerging church (noot 2) is het bijvoorbeeld uitermate belangrijk om de basisregels voor de uitleg van de schrift te handhaven. Daar valt of staat het gezag van de Schrift mee. Een van de basisregels die door onze reformatorische voorvaderen is geformuleerd, is het principe dat de Bijbel zichzelf uitlegt. Dit is zo fundamenteel dat het principe zelfs in de Westminster Confessie is vastgelegd (Hoofdstuk 1, artikel IX) (noot 3). Evenzeer is het vasthouden aan de organische inspiratieleer, met daaraan gekoppeld de onfeilbaarheid van de Schrift, nog steeds absoluut noodzakelijk met het oog op de speculatieve en vaak destructieve theorieën van de nog steeds zeer agressieve Schriftkritiek. Door het in diskrediet brengen van de traditionele leer over de Bijbel wordt de gemeente in feite door van den Brink en van der Kooi ontwapend. Ontwapend tegenover de geestelijke machten die haar bedreigen. Dit doet je nogmaals afvragen of zij in één of ander geestelijk vacuüm leven, want ze schijnen geen besef te hebben van de geestelijke strijd op leven en dood waar onze protestantse voorvaderen in de voorgaande eeuwen mee geworsteld hebben. Noch van de strijd waar wij in deze tijd voor staan.
8. Een logisch
verband Er is een logisch verband tussen het afwijzen van de traditionele schriftleer en de acceptatie van theïstische evolutie, waar van den Brink en van der Kooi voor pleiten (p. 212). Het eerste maakt ruimte voor het tweede. Het voornaamste strijdpunt in de botsing met de theïstische evolutie is de uitleg van Genesis 1 en 2. Moeten die hoofdstukken letterlijk opgevat worden of kun je ze symbolisch opvatten? Hoe wordt vastgesteld welke uitleg de juiste is? Het antwoord is dat we moeten kijken welke uitleg voldoet aan de gezonde regels voor de schriftuitleg. En dan zien we onmiddellijk dat het vergeestelijken van Genesis 1 en 2 ondermeer ingaat tegen het principe dat de Bijbel zichzelf behoort uit te leggen. Want uit het Nieuwe Testament blijkt bijvoorbeeld dat Paulus het verslag van de schepping van de vrouw uit de rib van de man letterlijk opvatte (1 Tim. 2:13, 1 Kor. 11:8,9). Hij baseert er zelfs de rolverdeling tussen man en vrouw op (1 Tim. 2:11-13). Maar voor van den Brink en van der Kooi zijn dit soort uitlegkundige regels niet meer bindend. Ze hebben ze, met aanvechtbare postmoderne theorieën en andere argumenten onderuit gehaald. Vandaar dat van den Brink en van der Kooi kunnen stellen dat we, als christenen, de evolutietheorie in ons geloof kunnen integreren (p. 212). Zij kunnen zonder bezwaar Genesis 1 en 2 anders interpreteren dan Paulus. Het afwijzen van de traditionele schriftleer maakt ook ruimte voor een herinterpretatie van het verslag over de zondeval, in Genesis 3. Dat moet, volgens de schrijvers, niet letterlijk worden genomen. Er is volgens hen nog wel een historische zondeval geweest. Maar dat is heel anders gegaan dan in Genesis 3 wordt beschreven. De echte zondeval betrof, volgens hen, niet één enkel mensenpaar, maar een grotere populatie van zo’n 5000 tot 10.000 echte mensen met “een gemeenschappelijke goddelijke bestemming”. En die populatie ging collectief fout toen ze er voor kozen om op eigen benen te willen staan en zich te laten leiden door dierlijke driften (pp. 277,278). Dat is volgens van den Brink en van der Kooi wat er werkelijk is gebeurd. Hier wordt de interpretatie van Genesis 3 aangepast aan recente wetenschappelijk inzichten. Uiteraard is deze uitleg ook weer in strijd met de regels voor gezonde schriftuitleg. Want we zien in het Nieuwe Testament dat het verslag van de zondeval door Paulus letterlijk werd opgevat. Van den Brink en van der Kooi passen de uitleg van de Bijbel aan, aan wetenschappelijke inzichten. Ook accepteren ze in hun boek sommige resultaten van het onderzoek van de historische Schriftkritiek. Op dat laatste wordt in het volgende punt ingegaan. Dat kunnen ze doen omdat ze de organische inspiratietheorie als rationalistische ontsporing hebben gediskwalificeerd. Daarmee hebben ze afgerekend met de onfeilbaarheid van de Bijbel. Zo hebben ze ruimte geschapen voor het accepteren van schriftkritische gedachten die tegen het zelfgetuigenis van de Bijbel ingaan. 9. Er wordt te veel
belang gehecht aan de historisch-kritische methode Van den Brink en van der Kooi zijn onder de indruk van de resultaten van het historisch- kritische onderzoek van de Bijbel. Ik citeer "het valt niet te ontkennen dat - het historisch-kritische onderzoek van de Bijbel - ons veel kennis en inzicht hebben opgeleverd in het ontstaan en overlevering van de Bijbeltekst. Sterker nog: ze hebben ons inzicht verschaft in de feitelijke omzwervingen van teksten en daarmee ons bepaald bij iets dat theologisch van belang is."(p. 490) De schrijvers zijn blijkbaar zo onder de indruk van de resultaten van het historisch-kritisch onderzoek dat ze onbekommerd spreken over Deuterojesaja (p. 206). Ook nemen ze de gedachte over dat de scheppingsmythen van omringende volken de Bijbelse scheppingsleer hebben beïnvloed (p. 207,208). Het opmerkelijke is dat van den Brink en Van der Kooi intussen wel volmondig toegeven dat de resultaten van het historisch-kritisch onderzoek verre van eenduidig zijn (p. 490). Dat is een nette manier om te zeggen dat bijna iedere onderzoeker weer met een eigen speculatieve theorie aankomt of met een variant op een al bestaande. Als vele wetenschappers een zelfde zaak bestuderen en ze komen telkens tot andere conclusies, dan is dat een sterke aanwijzing dat het om een speculatieve pseudowetenschap gaat. De uitkomsten van dergelijke "wetenschap" kun je daarom niet al te serieus nemen. Speciaal als die resultaten tegen het zelfgetuigenis van de Bijbel ingaan. In verband met het historisch-kritisch onderzoek van de Bijbel maken de schrijvers de volgende opmerking. "Daar komt bij dat ... de historisch-kritische wijze van Bijbeluitleg .... de gelovigen veel ontnam. Door de historische betrouwbaarheid van tal van Bijbelse verhalen te ontkennen, ontstond de indruk, dat .... er van een goddelijk boek geen sprake meer kon zijn." (p. 492). Dat is inderdaad precies waartoe de historisch-kritische Bijbeluitleg leidt. Het ontneemt de gelovigen veel, zoals van de Brink en Van der Kooi hier constateren. Maar een juistere constatering zou zijn dat het uiteindelijk vele gelovigen niet veel, maar alles heeft ontnomen. De werkelijkheid is veel grimmiger dan hun formulering suggereert. De kerkgeschiedenis van de voorbije tweehonderd jaar heeft keer op keer bevestigd dat de resultaten van het historisch-kritisch onderzoek het Bijbelse geloof van vele christenen en van volledige kerken hebben verwoest. Je zou denken dat van den Brink en van der Kooi zich daar druk over zouden maken. Maar nee, daar verder geen woord over. Wat ze wel betreuren is dat de vele christenen, als gevolg daarvan, niets meer met het historisch kritisch onderzoek te maken willen hebben (p. 492). 10. Wat blijft er
bij de schrijvers nog over van het gezag van de Bijbel? Wat blijft er bij van den Brink en van der Kooi nog over van het gezag van de Bijbel? Nadat ze op postmoderne wijze de orthodoxe leer over de Bijbel hebben “gedeconstrueerd”? Het antwoord daarop vinden we in de laatste paragraaf van het hoofdstuk over de bibliologie. + Eerst een
positieve noot Ze spreken hun overtuiging uit dat de Bijbel het blijvende bronboek van de christelijke kerk is "dat zij als gezaghebbend erkent als het gaat om de vraag wie Gods voor ons is, wie wij zijn, wat onze toekomst is." (p. 511) + Nu de adder onder
het gras Hier vindt wel een zeer grote beperking van het terrein
waarop de Bijbel gezaghebbend is plaats.
Want de Bijbel is blijkbaar alleen gezaghebbend "als het gaat om de vraag wie God voor ons is, wie wij zijn en
wat onze toekomst is." Dit is een heel ander geluid dan we bijvoorbeeld horen in artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daar wordt over de boeken van de Bijbel gezegd: “En wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin is begrepen”. + Vaagheid Van den Brink en van der Kooi maken nergens duidelijk wat voor hen het gezag van de Bijbel inhoud. Ze vullen het begrip niet in. + Hoe ze het gezag
in feite opheffen door het accepteren van diversiteit in de Bijbel In de paragraaf over het gezag van de Bijbel wijzen zij op, wat zij noemen: "de problematiek van de diversiteit" in de Bijbel. (p. 513,514). Zij accepteren dat de Bijbel zichzelf herhaaldelijk tegenspreekt. Niet alleen op het gebied van de geschiedenis of de leer, maar ook op het gebied van de ethiek. Volgens hen spreekt de Bijbel niet met een eenduidige stem. Dat maakt een eenvoudig beroep op de Bijbeltekst onmogelijk. Volgens de schrijvers is de Bijbel geen wetstekst (p. 515). + Hoe het gezag van
de Bijbel volgens hen functioneert Het gezag van de Bijbel functioneert, volgens hen "in een voortdurende wisselwerking tussen cultuur, context en de Bijbel" (p. 514). Dat klinkt onheilspellend en dat is het ook. Als dit waar is dan kun je bijvoorbeeld niet meer de homoseksuele praktijk afwijzen met een simpel beroep op Bijbelgedeelten die hier iets over zeggen. Want als je dat doet, dan behandel je de Bijbel als wettekst en als een autonome grootheid buiten ons. We komen er volgens de schrijvers uit, door een dynamische interactie tussen cultuur en context en Bijbel (p. 514). We kunnen wel vermoeden welke richting deze interactie op zal gaan. 11. Voorlopige
conclusie van deel I van de bespreking De "Christelijke dogmatiek" van van den Brink en van der Kooi vormt een fundamentele breuk met het verleden en met de orthodoxie. Dat zit hem vooral in het verwerpen van de traditionele methode van de dogmatiek. Het boek ontwapent de gemeente tegenover de machten die haar op dit moment bedreigen. Het snijdt de gemeente los van het anker van het woord. Het pleit voor openheid voor de historisch-kritische methode en dat is, in het licht van de recente kerkgeschiedenis, potentieel vernietigend. 12. Biblicisme,
anti-intellectualisme, fundamentalisme Het is waarschijnlijk dat van den Brink en van der Kooi mijn
beoordeling van hun dogmatiek als antiwetenschappelijk en biblicistisch
zullen kwalificeren. Maar laat u niet bedriegen. Kijk hoe Jezus, hoe Paulus
en Apollos met de Schrift omgingen en volg hun
voorbeeld. De postmoderne theorieën, de neo-orthodoxe
analyses van de dogmageschiedenis en de resultaten van de historische-kritiek,
waar van den Brink en van der Kooi sterk door zijn beïnvloed, deugen niet.
Het voert te ver om daar in het kader van deze bespreking diep op in te gaan,
dat is elders gedaan. (noot 4) 13. De geestelijke
kloof is diep Toen ik het boek onderzocht op het punt van de Schriftvisie drong gaandeweg tot mij door hoe diep de geestelijke kloof is tussen de schrijvers en mij, als ouderwetse gelovige. Er is geen gemeenschappelijke grond meer. Het boek is een "déjà vu" met de barthiaanse neo-orthodoxie. Let in dat verband eens op de auteurs waarnaar van den Brink en van der Kooi, met grote voorkeur verwijzen. Ik heb het niet precies geteld, maar Karl Barth lijkt hun favoriet te zijn. 14. Laatste
opmerkingen Er zijn nog meer dingen die om een reactie vragen. Zo is de karikatuur die in het boek gemaakt wordt van het fundamentalisme ronduit stuitend (p. 500). Set up a strawman and then huff and puff it down, is hier de aanpak van de schrijvers. Maar ik moet me, vanwege de omvang van de boekbespreking, beperken tot de grote lijn. Zo de Here wil, hoop ik
binnenkort verder te gaan met de kritische bespreking van het boek.
Waarschijnlijk met de leer over de schepping. -------------------- De eindnoten: 1. Een bespreking en
weerlegging van de postmoderne theologie kunt u vinden in enkele hoofdstukken
van de studie “Wat is er aan de hand in de evangelische wereld?”, speciaal in
de hoofdstukken over de visie op het dogma, de doorzichtigheid van de Bijbel,
de onfeilbaarheid van de Bijbel en de bijlage over modernisme en
postmodernisme in het licht van de Bijbel, www.toetsalles.nl/watis.htm
. Voor de versie in Word, met de voetnoten, klik hier: www.toetsalles.nl/wordbest/watis.doc. Zie ook de volgende documenten: + De paradigma verandering in de evangelische wereld + De gevaarlijkste aanval op het bijbelse christendom, de mystieke visie op religie 2. Voor een beoordeling van de emerging church beweging, klik hier: www.internetbijbelschool.nl/htmldoc/emerging.ha.htm 3. IX. The
infallible rule of interpretation of Scripture is the Scripture itself: and
therefore, when there is a question about the true and full sense of any
Scripture (which is not manifold, but one), it must be searched and known by
other places that speak more clearly. (Westminster Confession, chapter 1,
art. IX) 4. Zie hierboven
eindnoot 1. ----------------------- |