De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) heeft voor elk
bijbelboek een korte inleiding, waarin het karakter van het bijbelboek
getypeerd wordt en kort iets wordt gezegd over het ontstaan. Dat zijn wij in
onze gewone huis- en zakbijbels niet gewend, maar verkeerd is het niet. De
Bijbels met kanttekeningen hebben ook dergelijke inleidingen. Alleen is de
geest waarin de Statenvertalers die hebben geschreven, wel heel anders dan de
inleidingen in de NBV. De laatste zijn een beetje ‘elk wat wils’. Meermalen
worden uiteenlopende meningen van bijbelgeleerden naast elkaar gezet. Maar de
Schriftkritiek overheerst.
Dat wordt
direct al zichtbaar in de inleiding op de Bijbel als geheel. ‘De oudste schriftelijke
overleveringen in de bijbel reiken ten minste terug tot de achtste eeuw v.
Chr.’, lezen we daar (blz. VII).
Wij
zouden zeggen: ‘De oudste schriftelijke overleveringen in de Bijbel reiken ten
minste terug tot de vijftiende eeuw voor Christus’, want in die tijd leefde
Mozes. En wie weet of Mozes wellicht nog gebruik gemaakt heeft van geschriften
van de geslachten die vóór hem leefden. Maar neen, de mensen van de NBV houden
het op de achtste eeuw. Dat is de tijd van de koningen Uzzia en Jotham, en van
de profeten Hosea en Jesaja. Of er daarvoor al iets op schrift gesteld is, is
volgens deze uitspraak onzeker. Wat in de Bijbel over oudere tijden beschreven
staat, berust dan blijkbaar op mondelinge overlevering. Of op vrome fantasie.
Dat staat natuurlijk niet zwart op wit in de NBV-inleidingen, maar men zou het
er wel uit af kunnen leiden.
Er zijn bijvoorbeeld 73 psalmen waarboven staat ‘Van David’. Niet
zelden vindt men er nog iets bij vermeld over de omstandigheden waarin David
verkeerde, toen hij de psalm dichtte (bijvoorbeeld Ps. 3, 7, 18, 34, enz.).
Moderne onderzoekers hechten over het algemeen weinig historische waarde aan
die opschriften. ‘Veel psalmen worden voorafgegaan door een opschrift dat de
naam bevat van de persoon aan wie de psalm is toegedicht’ (zo wordt
gezegd op blz. 691, cursivering van ons). Vrome fantasie dus van de
samenstellers van het Boek der Psalmen. Zulke psalmen kunnen volgens hen best
door heel iemand anders in een heel andere tijd gemaakt zijn. En dat de wetten,
gegeven in de woestijn, door Mozes uit de mond des Heeren zijn opgetekend,
kunnen zij ook niet aannemen. Die wetten zijn in veel later tijd ontstaan en in
vrome fantasie terugverplaatst naar Mozes’ tijd. Mozes was een legendarische
figuur, zoals trouwens ook de aartsvaders. Neen, dat staat zo niet in de NBV,
maar die gedachte dringt zich vanzelf op bij de lezer.
Veelzeggend is ook het gebruik van het woord ‘oergeschiedenis’ (blz.
VII en 3). De eerste elf hoofdstukken van Genesis bevatten ‘verhalen over de
oergeschiedenis van de mensheid’. Mensen die die uitdrukking gebruiken, plegen
daarmee te kennen te geven, dat je nog niet van echte, wetenschappelijk te
verifiëren, geschiedenis kunt spreken. Het klinkt versluierend:
oergeschiedenis. Je zou ook het woord ‘mythe’ kunnen gebruiken.
‘Door middel van een aantal geslachtsregisters in Genesis 4, 5, 10 en
11 wordt de visie tot uitdrukking gebracht dat alle mensen Adam als
gemeenschappelijke stamvader hebben’ (blz. 4). Waarom staat daar niet in gewoon
Nederlands: ‘De geslachtsregisters in Genesis 4, 5, 10 en 11 laten zien dat
alle mensen Adam als gemeenschappelijke stamvader hebben’? Het antwoord is
simpel: Omdat de NBG-vertalers dat niet geloven. Omdat natuurwetenschappelijk
onderzoek tot de conclusie heeft geleid, dat het bijbelse gegeven dat alle
mensen van Adam afstammen, wetenschappelijk onhoudbaar is. Daarom wordt hier
gezegd, dat deze geslachtsregisters maar een visie tot uitdrukking brengen. En
weer dringt zich de conclusie aan de lezer op: vrome fantasie, die
geslachtsregisters.
Van de historische boeken Genesis tot en met 2 Koningen wordt gezegd:
‘Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat
zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren’ (blz. 3). Het redactieproces
(dus het op schrift stellen en later weer wijzigen) is al voor de ballingschap
begonnen en na de ballingschap nog een tijd doorgegaan.
Wij houden op grond van het getuigenis van de Schrift zelf vast, dat
Mozes de feitelijke schrijver van de eerste vijf bijbelboeken is geweest.
Tegelijk geeft de Schrift ons ook aanwijzingen, dat deze boeken van Mozes nog
enige aanvulling en wijziging hebben ondergaan van latere handen. Dat is het
duidelijkst met Deuteronomium 34. Van dat hoofdstuk zeggen onze Statenvertalers
ook, dat het na Mozes’ dood door iemand anders door een bijzondere openbaring
en ingeving des Heiligen Geestes geschreven is. Zo zijn wij er ook niet blind
voor, dat plaatsen als Genesis 36:31 en volgende, Exodus 16:35 en Numeri 32:34
en volgende bezwaarlijk door Mozes geschreven kunnen zijn. Dergelijke latere
toevoegingen zijn evenzeer door Gods Geest geïnspireerd als de rest. Maar het
is totaal wat anders, wanneer men stelt dat de boeken als zodanig pas eeuwen
later zijn geschreven.
Zo lezen we ook in de inleiding op Rechters (de nieuwe naam van
Richteren) dat dit boek geschreven is ‘vanuit het perspectief van de
Babylonische ballingschap’. Dat is nogal wat. Een eenvoudige bijbellezer zal
veeleer uit het herhaalde ‘In die dagen was er geen koning in Israël; een
iegelijk deed wat recht was in zijn ogen’ de conclusie trekken, dat dit boek
geschreven is in een tijd dat er wel een koning in Israël was. En Richteren
1:21 is kennelijk geschreven toen de gebeurtenissen van 2 Samuël 5 nog niet waren
voorgevallen.
Over de ontstaanstijd van het boek Ruth worden twee meningen
weergegeven: of in de tijd dat de nakomelingen van David in Juda regeerden (de
klassieke opvatting; waarom overigens niet de mogelijkheid opengelaten van de
tijd van David zelf?), of ‘in de vijfde eeuw v. Chr., omdat de thematiek ingaat
op maatschappelijke kwesties die juist in de tijd ná de Babylonische
ballingschap urgent waren’.
De vijfde eeuw, dat is de tijd van Ezra en Nehemia. Er is inderdaad een
fantastische theorie, volgens welke het boek Ruth in die tijd is ontstaan, in
een kring van ‘rekkelijke’ Joden, die het niet eens waren met de strakke lijnen
die Ezra en Nehemia trokken om de Joodse gemeenschap zuiver te bewaren door
maatregelen tegen huwelijken met heidense vrouwen. Vinden de mensen van de NBV
dat een legitieme uitleg van het ontstaan van het boek Ruth?
Bij Prediker lezen we, dat het moeilijk vast te stellen is wanneer en
door wie het boek geschreven is. ‘Het opschrift in 1:1 schrijft het boek toe
aan Salomo. De vermelding van deze dichtende koning dient vooral om het
karakter en het belang van de tekst te onderstrepen’. Zo bezien weer vrome
fantasie dus. Volgens de NBV hebben Spreuken en Prediker respectievelijk in de
tweede en de derde eeuw voor Christus, ver na de ballingschap dus, pas hun
huidige vorm gekregen.
Van het boek Jesaja beweren thans velen, dat de hoofdstukken 40 – 55
ontstaan moeten zijn tijdens de Babylonische ballingschap, en de hoofdstukken
56 – 66 na de terugkeer uit de ballingschap. Omdat men de namen van deze
profeten niet weet, heeft men ze maar Deuterojesaja en Tritojesaja genoemd (de
tweede en de derde Jesaja). De argumenten overtuigen echter niet en miskennen
de aard van de bijbelse profetie. Maar de NBV volgt deze theorie wel. Wij houden
ons aan het getuigenis van het Nieuwe Testament over deze gedeelten (Matth.
3:3; 8:17; 12:17. Joh. 1:23; 12:38. Rom. 10:16, 20).
Men moet zich eens voorstellen dat in het jaar 2005 iemand een nooit
eerder verschenen boek uitgeeft van ds. Van der Groe. Hij doet daarin
opmerkelijke profetieën, waarin hij de gehele geschiedenis van Nederland
beschrijft, de Franse bezetting, de breuken in de kerk, het herstel van de
roomse bisschoppen, de opkomst van liberalisme en socialisme, Hitler, het
verlies van Indië, de watersnood, het leegstromen van de kerken, tot en met het
binnentrekken van honderdduizenden moslims. Elk staat verwonderd dat Van der
Groe dit alles zo nauwkeurig heeft voorzegd. Totdat blijkt, dat het boek pas in
2005 bedacht is en niets met Van der Groe te maken heeft. Zo is volgens de
inleiding in de NBV het boek Daniël ontstaan. Geschreven meer dan drie eeuwen
na de dood van Daniël, in de tijd van de Makkabese opstand. Dan heeft het geen
profetische waarde meer. Daniël profeteert dan volgens deze inleiding
gebeurtenissen die op het moment dat dit boek geschreven werd, al geschied
waren.
We kunnen maar een greep doen. De inleidingen in het Nieuwe Testament
zijn in dezelfde lijn. Eeuwenlang heeft niemand eraan getwijfeld wie het vierde
Evangelie geschreven heeft. Zie wat er staat in hoofdstuk 21 vers 24. De
inleiding in de NBV zegt daar echter van: ‘Over de vraag of deze identificatie
historisch betrouwbaar is of gezien moet worden als een literair motief waarmee
een verder onbekende auteur zijn boek gezag wil verlenen, bestaat discussie.’
Op dezelfde wijze wordt het auteurschap van tenminste zes brieven van
Paulus betwijfeld en van alle brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas.
Allemaal van onbekende auteurs die op deze manier hun betoog ‘gezag wilden
verlenen’.
Op speciaal verzoek zal er ook een editie van de NBV verschijnen zonder
inleidingen. We kunnen dat verzoek wel begrijpen. Maar het is
struisvogelgedrag, te denken dat een vertaling acceptabel wordt door de
uitgangspunten weg te laten.
We keren terug naar de inleiding op de Bijbel als geheel. We lezen daar
aan het begin: ‘De bijbel is een bundeling van een groot aantal boeken uit het
oude Israël, het antieke jodendom en het vroege christendom’ (blz. VII).
Formeel is dat ook zo. Daar komt het woord ook vandaan. Het Griekse woord
biblia betekent ‘boeken’. Je moet de Bijbel eigenlijk zien als een kleine
bibliotheek, zo is een veel gehoorde uitdrukking. Men doet er echter beter aan,
de eenheid van het ene boek te benadrukken. De Bijbel is het Woord van God. Dát
wordt in de NBV-inleidingen nergens gezegd.
L.
M. P. Scholten
Dit artikel is afkomstig uit het blad Standvastig,
uitgegeven door de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS), maart 2005.