BIJLAGE

Getuigenissen van ex-charismatici

Op dit moment zijn er veel christenen die alweer een charismatische groep verlaten hebben. Ex-charismatici spreken bij hun desillusies over de afwezigheid van een verlangen naar heiliging in deze groepen. Ze ontdekten dat ‘de doop in de geest’ hun leven niet wezenlijk veranderde en geen kracht over de zonde gaf. Velen wijzen in hun kritiek op de aanbidding met nadruk op de gevoelens. Na verloop van tijd merkten ze dat deze herhaalde vorm van aanbidding hen niet boven een subjectieve beleving van hun redding uit bracht. Het gebrek aan eerbied en het schaamteloos gebruik van wereldse ritmische muziek werd aanstotelijk. Een ander punt dat vaak genoemd wordt door ex-charismatici, is het ongenoegen over de neiging tot overdrijving, die zich uit in het claimen van verbazingwekkende wonderen. De meesten zijn opgelucht dat ze uit een atmosfeer zijn gekomen, waarin ze een afhankelijkheid ontwikkelden aan gevoelens, ervaringen, wonderen en sensaties.1

Hieronder volgen enkele getuigenissen, van ex-charismatici, die hun ervaringen op schrift gesteld hebben.

1. Predikant Hitz

‘Enkele jaren na mijn bekering kwam ik met enkele broeders en zusters samen om in het bijzonder voor opwekking te bidden. Dit deden wij gedurende ettelijke jaren. Wij waren zeer geïnteresseerd in alle berichten over opwekkingen. Ik las ook de boeken van de Amerikaanse charismatische bewegingen. In 1973 kwam ik met vertegenwoordigers van deze beweging in aanraking. Hun vrolijke en positieve getuigenis maakte op mij veel indruk, en wij begonnen ons open te stellen voor deze kringen.

Ik maakte een charismatische week met hen mee. We geloofden dat we op de goede weg waren naar een door de Geest vervuld leven. Enkele bedenkingen die in me opkwamen, vooral in de omgang met katholieke charismatici, onderdrukte ik. Dit deed ik ook wanneer ik in boeken iets las dat ik niet helemaal met het Woord van God in overeenstemming kon brengen.

De nadruk in de charismatische verkondiging ligt op het werk van Gods Geest en op de beklemtoning van een geloof, waarmee men zich alles toe-eigenen kan. Hun eenheid berust niet op het Woord van God, maar op gelijke belevenissen en gaven. Dit alles erkende ik toen niet. Ik geloofde dat dit gebrek bij een opwekking normaal was, en dat dit eenvoudig een kwestie van heiliging was, die vanzelf zou ontstaan.

In 1978 hoorde ik voor de eerste maal van de opwekking in Sizabantu (Zuid-Afrika). Erlo Stegen, de verantwoordelijke daar, hoorde ik in Bern, en later in Zürich spreken. Ik zag in dat deze opwekking totaal anders is dan de charismatische vernieuwing. Ik besloot het onderscheid te bestemder plaats te onderzoeken. Zo reisde ik in de herfst van 1979 naar Afrika en verbleef vier weken op Sizabantu. Mijn gebed was duidelijkheid te krijgen over de verschillende geestesstromingen.

Op een nacht lag ik wakker in bed en overdacht opnieuw deze vraag. Plotseling viel het als een sluier van mijn ogen af. De Heer openbaarde mij het onderscheid tussen ziel en geest. Ik zag in dat de charismatische beweging of vernieuwing een opwekking is van de ziel, en niet van de geest. Het vele zingen en handen klappen, evenals het loven en danken dat bij de charismatici een speciaal kenmerk is, is in wezen niets anders dan een emotie van de ziel. Meestal zijn de boodschappen ook zo, dat de ziel wordt aangesproken, waardoor geen echte vrucht van de Geest kan ontstaan. Door de verkondiging van Gods Woord zou deze vrucht moeten ontstaan. Ziel en geest moeten gescheiden worden. Het Woord van God is een rechter van gedachten en overleggingen van ons hart (Hebr. 4:12). Op Sizabantu is dit het geval. Al dit ‘zielse’ wordt buiten werking gesteld. Het leven in de Geest is zeer natuurlijk en toch doordrongen van de liefde van Christus. Het kruis staat in het middelpunt. Hiermee moet de gelovige voortdurend in verbinding blijven. Het is echter een groot onderscheid of men tot het kruis komt om vergeving van zonden te ontvangen, en vervolgens van de zegeningen te leven, of dat men bij het kruis blijft en naar de wil van God vraagt. We moeten bereid zijn alles te doen en te verdragen wat de Heer behaagt - en niet dat wat onze ziel bevalt. Hetgeen van de ziel is, is ook egocentrisch, ik-gericht. Ondanks alle zegeningen ontstaat er geen nieuwe schepping. Dit werd ik me zeer duidelijk bewust.

Volgens mijn huidig inzicht was ik een tijdlang neergeveld door de sluwe verleiding van de satan, die zich als een engel des lichts voordoet (2 Kor. 11:14). Nadat ik mij van elke invloed van deze beweging losgesproken had, is Gods Woord mij op een diepere wijze ontsloten geworden. De liefde voor de waarheid beantwoordt de liefde voor het Woord Gods. Zoals Christus van elk Woord geleefd heeft, dat uit de mond van God komt, zo zullen wij ook in geloofsgehoorzaamheid aan elk Woord van God leven en niet door zegeningen en gaven’.2

2. Predikant Maritz uit Namibië

Broeder Maritz is in een christelijk huis opgegroeid. Op zevenjarige leeftijd beleefde hij al zijn bekering en maakte hij ernst met de navolging van Jezus. Hoe ouder hij werd, des te meer bemerkte hij de macht van de zonde. Hij probeerde in eigen kracht boze gewoonten te overwinnen. Eenmaal knielde hij bij de Oranjerivier neer en bad God om overwinningskracht en vervulling met de Geest. Hij schafte als jongeman vele boeken aan, waarin een overwinningsleven beschreven werd.

Op deze weg als gelovige christen, die echter van de ene nederlaag naar de andere ging, ontmoette hij een broeder, die over de gave van het spreken in tongen sprak en hem naar de pinkstergemeente verwees. Men bad daar met hem onder handoplegging en hij ontving de gave om in ‘andere tongen’ te bidden. Hij raakte daarmee in een gemoedsgesteldheid, waarin hij alle mensen wilde helpen. Hij meende dat ze alleen maar in tongen hoefden te bidden, en alle problemen zouden dan op gelost zijn. Tegelijkertijd wilde hij alle zieken door deze tongengave genezen. De geheime wortel van zijn nederlagen bleef echter. Hij had nog steeds geen overwinningskracht. De tongengave maakte hem hoogmoedig. Hij verdedigde het standpunt: wie niet in tongen kan spreken, is niet door de Heilige Geest gedoopt. Hij bezocht verschillende charismatische groepen en maakte alles mee. Tenslotte liet hij zich volwassen dopen en geloofde daarmee overwinning over de zonden te krijgen. Maar de onreinheid bleef hem achtervolgen. Hij doorliep alle fasen van wat in pinksterkringen wordt geleerd.

Een bijzondere belevenis, waarvan hij zeer veel verwacht had, was de handoplegging van een bekende pinksterman. Hij viel achterover op de grond en was korte tijd bewusteloos. Wat hij daardoor kreeg was een mediamieke kracht, zoals hij het nu ziet. Wanneer hij daarna met mensen bad, vielen ze ook achterover op de grond. Door de gereedstaande medewerkers werden ze telkens opgevangen, zodat ze zich niet bezeerden. Deze kracht om andere mensen ‘om te kiepen’ maakte hem trots. Hij was de mening toegedaan dat dit een werk van de Heilige Geest was.

Predikant Maritz: ‘Het was niet de Heilige Geest, maar de duivel die ons voor de gek hield. Het waren slechts reacties van de ziel, waarin boze geesten werkten. De duivel was aan het werk. We hebben dat te laat erkend. Wanneer een christen ernstig om een overwinningsleven bidt, komt de satan en ensceneert nabootsingen. We spraken over de volheid van de Heilige Geest, dansten op popmuziek in de diensten, klapten met de handen, baden en preekten met ‘boven-dimensionale’ kracht. Na zo’n tumult was later alles weer bij het oude. Het zondeleven was onveranderd’.

Na zijn ervaringen in de extreme kringen betrad Maritz een theologisch seminarie om predikant te worden. Ook daarheen volgden hem de zonden. Tenslotte werd hij predikant van de grootste Zuid-Afrikaanse kerk. In 1982 kwam het tot een beslissende crisis. Hij zei tegen zichzelf: ‘Of ik houd op met prediken, of het wordt eindelijk anders. In deze tweestrijd ga ik niet verder. Mijn oordeel zal zwaarder zijn dan dat van mijn toehoorders. Ik predik en ben zelf verwerpelijk’. Zoals al vele jaren tevoren, zocht hij naar het geheimenis van het overwinnen. Hij las ook ijverig boeken over dit thema. Hij nam het boek van Penn-Lewis Sterf, opdat u leven kan onder handen, toen het boek van Roy Hession De kruisweg, het boek van Duncan Campbell over de opwekking op de Hebriden en ook de boeken van Watchman Nee. Bij het lezen van deze boeken werd hem één onderscheid duidelijk: Jezus stierf niet alleen voor ons aan het kruis, maar verwacht dat we met Hem gekruisigd worden. Het is de boodschap van Rom. 6:2-6: ‘Afgestorven aan de zonden (...) in Jezus’dood gedoopt (...) samen met Hem gekruisigd en begraven’. Vers 5 is de kern: alleen degene die met Hem gestorven is, zal ook aan Zijn opstanding gelijk zijn. Zonder sterven is er geen leven. De tarwekorrel valt in de aarde, sterft, en een nieuwe levenskiem komt tevoorschijn. Maritz erkende dat tot dit sterven ook het belijden van zonden tegenover een ander behoorde. Wat niet aan het licht komt, blijft in de duisternis, 1 Joh. 1:9: ‘Als wij onze zonden bekennen, zo is Hij trouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven’. Hij had echter een innerlijke weerstand te overwinnen: ‘Ik, als voorganger van de grootste Zuid-Afrikaanse kerk, moet mijn geheime zonden uitleveren? Nee, daar heeft niemand een blik in te werpen, dat wil ik voor mezelf houden!’ Hij raakte de innerlijke onrust echter niet kwijt, en op een avond bekende hij zijn zonden.

Ps.32 ‘Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg onder mijn gejammer de ganse dag; want dag en .nacht drukte uw hand zwaar op mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte. Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet’.

Zie daar, toen de herder zijn kudde voorging, volgde de kudde hem na. Er was opeens een beweging van bekering en belijden van zonden in zijn gemeente. Mannen vergoten tranen van berouw. Vrouwen volgden. En de vrouwen die tegenover hun mannen weerspannig waren, konden zich ondergeschikt maken en ook Jezus in hun dagelijks leven gehoorzamen.

Predikant Maritz: ‘Toen wij voor de eerste maal naar Sizabantu waren gekomen, begrepen we niet wat hier plaatsvond. We waren beheerst door een zucht naar wonderen en wilden wonderverhalen horen. Dit was namelijk in de pinkstergemeente, waartoe ik vroeger behoord had, uiterst belangrijk. Bij het tweede bezoek was intussen mijn levensvernieuwing gepasseerd, en wij merkten dat het in het geheel niet op de wonderverhalen aankomt. We zagen in dat het veel belangrijker is dat ons leven een bewijs is van het evangelie, dat we een brief van Christus zijn. We hebben dus pas bij het tweede bezoek de opwekking van Sizabantu begrepen’.3

3. Getuigenis van Alex Overberg

‘Ik groeide op in een christelijke familie. Met vijftien jaar oud werd ik vanwege mijn slechte gedrag van school gestuurd. Mijn ouders waren hierdoor diep getroffen, maar ik zette mijn zondige leven voort en bekommerde me niet om hen. Tot mijn achttiende jaar was ik een verslaafde drinker. Ik kon niet naar bed gaan, zonder eerst de fles flink aan te spreken. Tot deze tijd vond ik het leven leeg en saai. Mijn ouders riepen nu mijn oudste broer, die dominee was, te hulp. Hij zag maar één oplossing: mij met hem naar Johannesburg nemen, zodat hij mij voortdurend onder zijn controle zou hebben. In de stad voltooide ik mijn opleiding voor automonteur.

Mijn levensstijl veranderde zich echter niet. Het werd steeds erger met mij. Vaak raakte ik met anderen in strijd verwikkeld. Eenmaal ben ik bijna doodgestoken. Op het laatste moment kon ik mij in een koelruimte verstoppen. Ik vroeg me vaak af, hoe dit alles verder moest gaan en eindigen zou. Tweemaal was ik in een auto-ongeluk betrokken, maar bleef ongedeerd. Bij alle ellende kwam de gebondenheid aan verdovende middelen en een losbandig leven met meisjes.

Zonder twijfel hebben mijn ouders en mijn oudste broer voor mij gebeden. Langzamerhand kreeg bij mij de vraag de overhand, of het evangelie geen wending in mijn leven kon geven. Kon niet op deze wijze de dorst van mijn ziel gelest worden?

Op een zondagavond bezocht ik de dienst van een pinkstergemeente. Toen de predikant de uitnodiging gaf, voor een beslissing voor Jezus naar voren te komen, was ik één van degenen die naar voren gingen. Ik kwam daarbij echter niet tot rust. Vanaf deze tijd raakte ik in de charismatische beweging verwikkeld. De duivel hield me daarbij van de waarheid af en maakte mij blind voor het evangelie.

Tot deze tijd werkte ik bij een transportbedrijf. Op een zondag had ik veel sterke drank en bier gedronken zodat ik tenslotte geheel dronken was. In deze toestand ging ik een dienst van een pinkstergemeente binnen. Ik ging op de laatste bank zitten. Onder de dienst kwam een oudste naar me toe en vroeg mij of ik niet met de Heilige Geest vervuld wilde zijn, om in tongen te kunnen spreken. Ik ging daarmee akkoord, en liep naar voren, waar ze mij de handen oplegden. Een oudste zei me dat wanneer er wat voor woorden ook maar in mijn mond kwamen, ik ze uit moest spreken. Tot op vandaag weet ik niet wat voor woorden er in mijn mond kwamen, maar ik herinner me goed, dat de omstanders uitriepen: ‘Halleluja, broeder, je bent nu met de Heilige Geest vervuld’. Ze vroegen me toen, mijn getuigenis te geven. Ik antwoordde: ‘Ik voel mij, alsof de hemel in mijn hart is’. Daarbij stond ik echter nog steeds onder invloed van de alcohol, die ik voor de dienst gedronken had. Enkele tijd later, zocht ik opnieuw de dienst van een pinkstergemeente op. De prediker gaf weer de uitnodiging naar voren te komen om met de Heilige Geest vervuld en geheiligd te worden. Ik zag nu - wat ik werkelijk voor een kracht van de Heilige Geest hield - dat de mensen, onder wie sterke mannen, achterover vielen. Omdat ik nog altijd stond, bad iemand voor mij en gaf me tegelijkertijd een harde duw. Nu viel ik eveneens achterover. Toen ik zag dat de anderen bleven liggen, bleef ik ook liggen. Ik wendde me nu voor door de Heilige Geest vervuld te zijn, alleen om de leiders te behagen. Toen de anderen opstonden, verhief ik mij ook. Deze ervaring gaf mij de gedachte dat dit alles nauwelijks de kracht van God kon zijn.

Mijn eigen persoonlijke probleem, overwinning over de zonde te krijgen en vrij te worden, was door deze belevenissen niet opgelost. Hoewel ik God om vergeving en bevrijding vroeg, werden mijn toestand en mijn zonden steeds erger. Ik besprak dit met mijn voorganger. Hij antwoordde dat er in het geheel geen overwinning over de zonde was. Het zou genoeg zijn, als ik in de dienst naar voren kwam om met me te laten bidden. Dan zouden alle zonden worden vergeven.

149

Ondanks alle negatieve ervaringen stond ik nog steeds onder invloed van de pinkstergemeenten. Zo liet ik me overhalen een charismatische conferentie te bezoeken. Een band speelde in de samenkomsten. Achterin de zaal ontdekte ik enkele meisjes, die vaak de avonden van discotheken bezochten. Toen nu de band speelde, en velen ‘in de Heilige Geest’ begonnen te dansen, sloten deze meisjes zich aan. Het werd mij duidelijk dat hier niet de Heilige Geest aan het werk was.

Even bedenkelijk waren voor mij de genezingsdiensten. In een samenkomst van de conferentie riep de dominee plotseling uit: ‘De Heilige Geest openbaart mij, dat de deelnemers, die daar in de hoek zitten, van hun hoofdpijn zijn genezen, en degenen in de andere hoek zijn hun rugpijnen kwijt’. Omdat men mij sinds het achterovervallen voor een ‘geestgedoopte’ hield, mocht ik actief aan de genezingsdienst deelnemen. Hoewel ik zelf in verschrikkelijke zonden leefde, legde ik anderen voor genezing de handen op. In mijn hart was duidelijk, dat demonen bij deze manier van genezing een duivels spel speelden. Er waren genezingsresultaten - maar door welke kracht?

Een ander voorval schokte mij. Een oudste, voor wie de gemeente een hoge achting had, sprak met mij in de zielzorg. Hij gaf mij aanwijzingen hoe men een meisje seksueel behandelen moest, en wijdde tegenover mij, een ongetrouwde, uit over de intiemste zaken. Deze instructies hebben mij in mijn liederlijk leven gesterkt.

Omdat ik in de pinkstergemeenten van lieverlede bekend werd, ontving ik uitnodigingen van dominees om in hun gemeenten te prediken. Ik leefde een dubbel leven. Op zaterdagavond zwierf ik rond met zedeloze meisjes en op zondag preekte ik. Er waren zelfs aanplakbiljetten opgehangen die mijn genezingssamenkomsten aankondigden. Het beviel mij om in het middelpunt te staan. Ik liep rond met de gedachten naar de V.S. en Canada te gaan, om mijn genezingsdienst te vervolmaken.

In deze tijd greep Gods hand mij. Ik stopte met prediken, omdat ik wist dat mijn eigen leven niet in orde was. Ik vreesde, dat God mij vanwege mijn huichelarij en mijn dubbele leven straffen zou. Deze angst voor Zijn oordeel beëindigde mijn overzee-plannen.

Een droom bracht me een stap verder. In dit nachtelijk gezicht werd mij gezegd, dat God me naar een plaats zou brengen, waar ik mijn zonden bekennen en loslaten moest, om Hem te volgen en te dienen. Kort daarna had ik het gevoel, dat ik mijn broer moest opbellen. Ik deed het en was verrast, toen hij me zei dat hij had geprobeerd mij op te bellen. Nu was ik hem voor geweest. Mijn broer zei dat hij op Sizabantu was geweest, en zeer gezegend was. Hij moedigde mij aan, toch ook een keer daarheen te gaan. Bovendien zou ik op Sizabantu werk kunnen vinden. Men zocht daar een automonteur. Ik had na dit gesprek de indruk, dat God me daar wilde hebben. Dat voldeed ook aan de droom, die ik had gehad. De beslissing viel me niet gemakkelijk, omdat ik een zeer goed betaalde baan had. Gods trekken was echter sterker.

Ook ik ging naar Sizabantu. In het begin was ik iets verward, omdat ik in de pinkstergemeenten een andere boodschap te horen kreeg. Door Gods werk kwam het onvervalste evangelie tot overwinning. Op een nacht, toen ik in mijn hut wakker lag, maakte de Geest van God het woord uit Matt. 7:22 in mij levend:

‘Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid’.

Al mijn zonden stonden plotseling als in een film vóór mij. Het drong me ertoe, alle schuld te bekennen. Een ander bijbelwoord bracht me ook in het nauw. Er staat in Ps.24:3-4:

‘Wie mag de berg des Heren beklimmen wie mag staan in zijn heilige stede? Die rein is van handen en zuiver van hart die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert’.

Ik werd door Gods Geest overtuigd, dat ik mijn smerige handen op andere mensen gelegd had en tot nu toe met onreine lippen het evangelie had verkondigd’.4

4. Getuigenis van Rudi Holzhauer

Vanuit een gebrekkige toestand in zijn geestelijk leven, en door de invloed van broeders begon Rudi Holzhauer zich veel in pinksterkringen te bewegen. Hij meende dat men daar een ‘voller’ evangelie verkondigde. Ondanks waarschuwingen van vrienden begon hij zich te oriënteren in de pinksterbeweging.

Op een conferentie van de vrije evangelische gemeente was een charismatische broeder, die in zijn gemeente werd uitgenodigd. Deze vaderlandloze Einzelgänger Herbert Tadday bezat alles wat zij zochten op een indrukwekkende, niet opdringerige wijze: spreken in tongen, profetie, gezichten en gaven van genezing. Hij was altijd bereid dit onder handoplegging weer door te geven. Hij wist ‘door de Geest’ de plaats en de aard van ziekten, wanneer hij zijn handen ongeveer tien à twintig centimeter boven het hoofd van de patiënt hield. Hij openbaarde zelfs de verborgen, zondige achtergrond die een zogenaamde ‘Geestesdoop’ of een genezing in de weg stond. Deze dingen noemde hij terloops, en liet het verder aan de toehoorders over om dit stil voor de Heer te bekennen.

De gave van het spreken in tongen gaf hij door middel van de zogenaamde ‘papegaai’-methode door. Hij sprak luid in tongen en liet ons deze woorden herhalen, waarbij hij ons aanraadde dit te oefenen.

Tadday had ook de gave om op afstand te genezen. Veel te laat hoorden wij, dat zijn familie in grote nood was, omdat hij naast zijn charismatische werkzaamheden als leraar geen vast beroep had. Herbert Tadday werd later de stichter van de sekte van het ‘zuivere geloof’; hij zorgde ervoor dat veel van zijn aanhangers al hun bezit verkochten en met hem naar India trokken, waar - naar men meende - Christus’ wederkomst zou zijn. Hij werd daar medewerker van de valse messias R.P. Lawrie in Madras. In het begin van 1979 is Tadday doodziek naar zijn vaderland teruggekeerd en daar gestorven. Of deze door leugengeesten misleide man nog de ware Messias teruggevonden heeft, is Holzhauer niet bekend.

Een handoplegging van Tadday leidde bij Holzhauer niet tot het spreken in tongen. Hij kreeg wel onder andere door gezichten openbaringen van verborgen zaken. Voor belangrijke beslissingen ontving hij waarschuwingsdromen. Ook kreeg hij opheldering over geheimzinnige voorvallen uit zijn verleden, enz.

Op een conferentie kreeg hij het blad Mehr Licht van Albert Götz in handen. Hierdoor kwam de hele golf van charismatische dwaling van de jaren vijftig in hun huis en in hun harten. Hij geloofde echter meer in dergelijke tijdschriften dan in de mening van zijn broeders. Hij bezocht samenkomsten waarvoor hij gewaarschuwd was, en hield zichzelf daarbij het woord voor ‘toetst alles en behoudt het goede’. Zijn onvermogen om te toetsen was hij zich niet bewust. Hij werd pas wakker toen hij in de afgrond van de demonen schouwde, en hij de machten der duisternis gewaar werd. Er volgde toen een zware strijd, waarin hij deze beweging de rug toekeerde.

Ze verhuisden naar Karlsruhe, en hadden acht jaren een rustige tijd. In een periode van zorgeloosheid kwamen ze door de huisgemeente, waarbij ze zich hadden aangesloten, opnieuw in contact met - zo dachten ze - ditmaal geestelijke en ‘nuchtere’ pinksterbroeders. Door hun invloed lieten ze zich dopen. De gevolgen waren ontzettend. Zijn vrouw werd met enkele anderen het zwaarste belast, nadat een pinksterbroeder door ‘openbaring’ had gezegd, dat alle dopelingen met de waterdoop ook de ‘Geestesdoop’ zouden ontvangen.

In diezelfde nacht nog had zij ‘gezichten’ en hoorde ze stemmen die haar verschrikkelijke angsten bezorgden. Ze voelde een dwang om in tongen te spreken, maar voelde zich tegelijkertijd in de duisternis verstoten. Ze verloor haar geloof en haar heilszekerheld. Ze leed wekenlang aan slapeloosheid, waardoor ze depressief werd. Door gevaar voor zelfmoord moest ze op een psychiatrische afdeling worden opgenomen. Pas na wekenlange gebedsstrijd werd ze weer vrij.

In het begin van zijn zoeken naar duidelijkheid over de dwaalgeest in deze beweging geloofde hij, zoals zo velen, slechts tegen de dweepzieke uitwassen te moeten vechten. Hij meende die door onderscheiding der geesten aan te kunnen geven, en had nog niet door dat het niet om de Heilige Geest ging, maar om een andere, een leugengeest.

Ook dacht hij, zoals de meeste pinkstermensen dat zijn gaven echt waren, en alleen de bedenkelijke uitingen van anderen vals. Pas toen een pinksterbroeder die ze opnieuw vertrouwd hadden zelf in grote geestelijke duisternis kwam, en enkele zelfmoordpogingen deed, werd hij zich met een schok bewust met wat voor machten der duisternis hij te maken had, en dat nu radicale scheiding geboden was. Deze pinksterbroeder maakte God na jaren van zware worsteling zelf weer vrij.

De laatste confrontatie - ditmaal zonder directe eigen schuld - met de machten der duisternis in charismatische kringen beleefden ze in het begin van 1976. In hun huisgemeente kwam toen plotseling ongevraagd een charismatische vrouw, die hen met haar gezichten wilde imponeren. Ze deed ‘onthullingen’ over één van de broeders. Toen hij de echtheid van haar ‘gezichten’ in twijfel trok en haar weerstond, wreekte ze zich even later met zogenaamde openbaringen over hem en zijn vrouw, die van grote lasterlijke inhoud waren, en die elke waarheid ontbeerden. Deze dingen verbreidden zich onder de broeders en zusters om zo de basis van vertrouwen te verstoren. In een daarvoor belegde samenkomst van de broeders werd de vrouw in haar aanwezigheid op bewijsbare leugens betrapt en als valse profetes uitgewezen. De toen volgende gebeurtenissen waren zo duivels dat ze, als hij ze in alle details zou schilderen, de niet-kenners van pseudo-charismatische gewoonten als producten van een ziekelijke fantasie zouden toeschijnen.

Het schokkende van dit voorval was voor hen het treurige besef dat een jarenlange vruchtbare gemeente door een plotseling optredende dwaal- en leugengeest verstoord kan worden.

Zijn broer liet zich daarentegen nog slechts door openbaringen leiden. Hij kwam toen terecht in het beruchte geloofshuis ‘Die Fundgrube’ bij Warngau. Hij werd daar vreugdevol opgenomen, en werd - nadat men hem van zijn religieuze demonen bevrijd had - opnieuw gedoopt. Dit was intussen zijn vierde doop. Alleen hier doopte men bijbelgetrouw, niet alleen met water maar ook met Geest en vuur. Daarna werd hij als bevrijde medewerker en strijder voor de ‘zuivere waarheid’ aangesteld. Natuurlijk kreeg hij ook een nieuwe naam. Hierdoor werd hij al gauw wijd en zijd bekend, maar ook gevreesd. Haast niemand heeft zo radicaal de leer van de Fundgrube vertegenwoordigd als hij. Door zijn persoonlijke ‘Geestesleiding’ steeg hij zelfs nog ver boven hen uit, zodat men hem na enige tijd zijn legitimatie als erkend medewerker ontnemen moest en hem, die intussen op bevel van de ‘Geest’ zijn beroep opgegeven had, wegstuurde.

Voor zijn broer begon met het Fundgrube-avontuur een dramatisch leven. Hij ging alleen nog om met geesten, demonen van overledenen uit alle eeuwen. De gehele hel deed haar muil open en stak vroom-spiritistisch vuurwerk af, dat zijns gelijke in de occulte literatuur heeft. Dit alles was echter geen bedriegerij, maar vreselijke realiteit. De geesten openbaarden historisch aantoonbare waarheden, die gedeeltelijk door nog levende, oudere personen werden bevestigd. Elke nacht verschenen hem en zijn vrouw dozijnen gestorven mensen als donkere gestalten, die hun zonden bekenden, met de boodschap van verlossing vertrouwd werden gemaakt, en dan na een gebed als lichte gestalten lovend en dankend wegzweefden.

Het kwam voor dat hij ‘s nachts bevel kreeg op te staan om ergens in het bos een groep landarbeiders te verlossen, die daar in de dertigjarige oorlog een moord begaan hadden, en sindsdien aan dit oord waren gebonden. Hij zag de afloop van gruwelijke gebeurtenissen, de oude kostuums, de wapens en de angsten van de vertwijfelde slachtoffers; dan ook het berouw van de daders, die na aanname van de verlossingsdaad van Christus door Hem verlost en uit de macht van de hel bevrijd werden. Urenlang kon zijn broer over deze dingen vertellen, waarbij men zich dan in een vreemde wereld verplaatst voelde. Toen op een dag twee pinksterbroeders aanwezig waren zei één van hen, die zelf ‘begaafd’ was: ‘Of uw broeder is een geweldige man Gods, of hij is een grote bedrieger’. Hij was geen van beiden; maar een arme, door geesten van de afgrond bedrogen en misbruikt mens.

Nadat Holzhauer ter informatie enkele boeken over spiritisme had gelezen (o.a. het boek Seelsorge und Occultismus van K. Koch) meende hij met deze nieuw verworven kennis zijn broer te kunnen helpen. Zijn zakelijke argumenten maakten echter niet de minste indruk: hij was altijd een droog verstandsmens geweest. Wie het bevel van Marc. 16:17 en 18 niet uitvoert en niet de demonen uit zichzelf en anderen drijft is ongehoorzaam, en ongehoorzaamheid is zonde der toverij! Omdat Holzhauer deze zonderlinge logica niet kon delen, en ook niet bereid was deze te erkennen, kwam het tot moeilijke discussies, waarin zijn broer niet meer hem aansprak, maar de in hem werkende en door hem heen sprekende ‘religieuze, theologisch-intellectuele duivelse geesten’. Deze legde hij steeds weer het zwijgen op en hij gebood hen in de naam van Jezus uit te varen. Natuurlijk vergat hij niet hen met eeuwige kettingen te binden en in de buitenste duisternis te werpen. Dit alles gebeurde met wilde gebaren en fanatiek stemgebruik, zodat men kon menen met een dwaling van doen te hebben. Holzhauer werd zich toen met een schok bewust dat de consequent ten einde toe gegane ‘pinksterweg’ de afgrond in leidde! Voor hem stortte toen een wereld van vrome illusies in.

Praktijk en leer van het Fundgrube-huis

In het genoemde huis ‘Fundgrube’ ontstond eind jaren vijftig de leer van de vrome demonie. Volgens deze opvatting is iedere traditioneel gelovende christen die nog tot bepaalde kerkelijke tradities verplicht is, als ‘bezeten’ te zien. Het is onvermijdelijk noodzakelijk dat hij van zijn religieuze voorstellingen en de zonden van de vaderen, dat wil zeggen van de religieuze en vrome demonen, het zogenaamde ‘vroomheidssyndroom’, wordt verlost door een gebed waarin hij zich hiervan losspreekt. Verder moet hij door een geregelde uitdrijvingsceremonie tot gemachtigde broeder worden gehuldigd. Deze leer werd met elk slachtoffer aangetoond, dat zich aan deze akelige procedure onderwierp. En inderdaad: dagen- en wekenlang voeren onder ongelofelijke verschijnselen bij geheel normale en gezonde mensen demonen uit! Na afloop waren deze ‘bevrijden’ weliswaar psychisch ziek, geestelijk kapot, en - alsof het niet anders kon - chronische pastorale gevallen. Ook de verduivelijking van alle zwakheden in het karakter en alle zondige neigingen ging zo ver, dat men zich eenvoudigweg leugen-, gierigheids-, dief-, hoererij-, toorn-, of hoogmoedsgeesten liet uitdrijven, om daarna een geheiligde en volmaakte christen te zijn. Paulus zegt daarentegen: "Legt nu af" en niet "Drijf nu uit". Overigens werd in de Fundgrube alles opgeschreven wat de demonen zeiden. Dit werd in een tijdschrift Der Erstling gepubliceerd.

Zo ontstond een perfecte leer van demonen, waarnaar gehandeld en verkondigd werd. Het lukte de machten der duisternis om op een schijnbaar bijbels legitieme weg op de gemeente daar in te werken. De ‘bloedmagie’ en het ‘doorbidden’ werden uit de ‘spaderegen-gemeenten’ overgenomen, die ook door leiding van geesten zijn ontstaan. Dat bij dergelijke praktijken inderdaad bezetenheid ontstond, ligt voor de hand. Bij het ononderbroken uitdrijven van demonen ontstond zo’n lawaai, dat meermalen de politie optreden moest. Een eigen muziekkapel diende als geluidsachtergrond, om het afgrijselijke geschreeuw van de duivel, die onder afschuwelijke pest- en zwavelstank uitging, te overstemmen. ‘Een tweede Möttlingen, een tweede Möttlingen’, schreeuwden de demonen, voordat ze volgens programma het toneel verlieten’.5

De leer der demonen

De geesten deden verbazingwekkende onthullingen. Zo zou binnenkort Hitler als de antichrist uit de afgrond terugkomen. Ze beweerden dat het gehele technisch-medische gebied, inclusief de homeopathie demonisch was. Ook de natuurgeneeswijze was zeer verkeerd, omdat hier de occulte praktijken bijzonder veelvuldig zijn, en omdat over medicijnen gependeld werd. Daarom werden alle medicamenten verboden. Slechts één arts was bevoegd: ons hoofd, Jezus! Slechts één medicijn mocht genomen worden: het bloed van Jezus! Het werd bij alles aangeroepen en voor alles gebruikt: ter bescherming tegen demonen, ziekten, ongevallen en gevaren. Alle verzekeringen werden opgezegd. Waar ‘Fundgrube-apostelen’ ingang vonden, zat men voor kale wanden, want de beeldendienst was demonisch (niet alleen de heiligenbeelden). Dat foto’s en fototoestellen vernietigd moesten worden, hoeft geen bijzondere nadruk. Rood werd de kleur van de demonie genoemd, daarom verbrandde men alle rode kledingstukken, inclusief roodgeruite zakdoeken! Omdat ook elektriciteit als demonische kracht werd gekenmerkt, sloeg men alle radio’s, televisies en cassetterecorders stuk. Na 1880 gedrukte bijbels mochten niet worden gebruikt. Dit alles hadden de geesten voorgeschreven. Vaak wisten de machten der duisternis het goede met het valse listig te vermengen, om daarmee hun geloofwaardigheid te ondersteunen. Met spanning verwachtte men elk nieuw nummer van het tijdschrift Der Erstling om nieuwe aanwijzingen en onthullingen uit de geesteswereld te ontvangen. Angst voor demonen en slaafs wetticisme kwamen in plaats van de verlossende vrijheid in Christus.

Bevrijding uit de ban van satan

Is iemand door onwetendheid of gebrek aan waakzaamheid of door pinksterachtige praktijken, zoals een handoplegging, onder invloed van een dweepgeest gekomen, dan kan hij alleen door radicale innerlijke en uiterlijke afwending van alle dweepzieke gewoonten en gaven bevrijd worden. Daartoe behoeft hij naast afscheiding van elke dweepzieke gemeenschap en een persoonlijk gebed waarin hij zich ervan losspreekt, een zich verootmoedigen voor de Heer volstrekt geen vreemde hulp, geen nieuwe handoplegging, geen losspreken en vooral geen demonenuitdrijving. In de meeste gevallen gaat het namelijk slechts om demonische beïnvloeding, en zelden om demonische gebondenheid. Maar evenals de scheiding van occulte belasting een bewust persoonlijk ermee breken vereist, is dit ook op dit gebied onmisbaar. Vaak is er toch zware innerlijke strijd, want leugengeesten ruimen niet zo gemakkelijk het veld. Wie zijn bedenkelijke ‘gave’, zijn openbaringen en gezichten meer liefheeft dan de waarheid wordt niet vrij! Waaraan men hangt, blijft men gebonden! Velen komen daarom niet uit hun verstrikkingen, omdat ze door de vreemde machten grootgemaakt en bevestigd worden. Grondige bekering en een nieuwe toewijding aan de Heer zal toch ieder tot de overwinning helpen. De dood van Jezus Christus op Golgotha heeft alle satanische manoeuvres en bindingen voor kinderen van God teniet gedaan. Satan bezet alleen de ruimte, als we hem (bewust of onbewust) die ter beschikking stellen.

Wie zich alleen op de overwinning van Christus fundeert en wie bereid is, van zijn vermeende geestelijke hoogte af te dalen, die zal bevrijding beleven, ook uit de zwaarste gebondenheid.6

Noten

1. P. Masters, J.C. Whitcomb, The charismatic phenomenon, blz. 112

2. K. Koch, Kraft Gottes, Brunnen Verlag Basel, 1982, blz. 68-71

3. ibid. blz. 73-77

4. K. Koch, Überwundene Starke, Aglasterhausen 1984, blz. 105-110

5. In Möttlingen (Duitsland) ontstond in 1844 een opwekking nadat ds Blumhardt met succes gebeden en gestreden had voor een gebonden vrouw, zie: Jan van Gijs, Strijd en overwining van ds. Bloemhardt, Gideon, 1964

6. R. Holzhauer, Das euch niemand verführe, persönliche Erfahrungen mit der ‘Charismatische Bewegung’, Verlag und Schriftenmission der Ev. Gesellschaft Wuppertal, 1989